VERENIGING BEWONERS VROUWENWEG
Vrouwenweg 32
2322 LL Leiden
Tel. 071-5145623
E-mail:
m.g.betgen@hetnet.nl
http://vrouwenweg.tripod.com
Postbus
20019
2500
EA Den Haag
Beroepschrift
Hierbij
tekenen wij beroep aan tegen de goedkeuring op 6 juli 2004 van het bestemmingsplan “Oostvlietpolder” (hierna:
het bestemmingsplan) van de gemeente Leiden (hierna: de gemeente) door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: de provincie).
Het bestreden besluit met kenmerk DRM/ARB/04/1506C gaat hierbij.
Naast
dit beroepschrift dienen wij een verzoek tot voorlopige voorziening in, waarin gevraagd wordt om schorsing van het bestemmingsplan
tot het moment waarop op alle tegen het bestemmingsplan ingediende beroepen is beslist.
Het
beroep kent de volgende gronden, die hieronder worden toegelicht.
1.
Onze zienswijze tegen het bestemmingsplan van de gemeente is door de gemeente op onbehoorlijke wijze terzijde gelegd
en daarmee is het goedkeuringsbesluit van de provincie genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Een belangrijke grond onder de goedkeuring is vervallen nu het streekplan is vernietigd. Ook anderszins is sprake van vormfouten
en strijd met de Awb en beginselen van behoorlijk bestuur.
2.
Het bestemmingsplan is in strijd met Rijksbeleid.
3.
Er had een M.E.R.-beoordeling moeten plaatsvinden.
4.
De noodzaak van het bedrijventerrein is niet voldoende onderbouwd en het onderzoek is achterhaald. Een globale, uit
te werken bestemming is in dit geval in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De aard van het bedrijventerrein is strijdig
met overig, door de gemeente vastgesteld beleid.
5.
Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de natuurwaarden van het gebied.
6.
Het concept van de stedelijke entree is onhoudbaar.
7.
De ontsluiting van het bedrijventerrein is onvoldoende. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar geluidhinder en overige
vormen van hinder door het verkeer.
8.
Er is op alle fronten onvoldoende onderzoek gedaan voor wat betreft de zone Europaweg / Vrouwenweg. Er heeft geen zorgvuldige
belangenafweging plaatsgevonden.
9.
Ons verzoek om verruiming van de bouwnormen is ongemotiveerd afgewezen.
Bovenstaande
gronden zouden moeten leiden tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit.
1.Algemeen
1.1 Opmerkingen van procedurele aard.
Zowel
de Provinciale Planologische Commissie (hierna: PPC) als de provincie zijn in hun advies c.q. besluit expliciet voorbijgegaan
aan onze argumenten door te stellen dat deze niet in de zienswijze naar voren waren gebracht, deze buiten behandeling te laten
of deze ongemotiveerd ongegrond te verklaren. Door hierop inhoudelijk niet in te gaan, handelden zij in strijd met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur. In dit beroepschrift gaan wij ervan uit, dat bovengenoemde argumenten wel onderdeel uitmaakten
van de zienswijze en dat deze argumenten tijdens de beroepsprocedure een rol zullen spelen. Wij citeren hier uit p. 1 van
onze bedenkingen: “Als bijlage voegen wij de ingediende zienswijze bij die integraal onderdeel is van onze reactie.”
Wij zullen in dit beroepschrift deels onze bezwaren tegen het bestemmingsplan herhalen, aangezien de provincie deze heeft
genegeerd in haar goedkeuringsbesluit. Daarmee zijn zij tevens aan te merken als argumenten tegen het goedkeuringsbesluit.
1.2 Vernietiging streekplan
Bij
besluit van 21 juli 2004 heeft uw raad het streekplan West van de provincie Zuid-Holland (hierna: streekplan) voor wat betreft
het gebied van het bestreden bestemmingsplan vernietigd. Dit streekplan was, samen met de nota Planbeoordeling van de provincie,
het enige beoordelingskader voor het bestemmingsplan (zie p. 2 van het goedkeuringsbesluit). In artikel 28 van de WRO staat
dat de provincie een bestemmingsplan moet toetsen aan de norm ‘een goede ruimtelijke ordening.’ Deze norm is ruimer
dan de toetsing aan bovengenoemd gebruikt kader. Bovendien hoort sprake te zijn van een volle toetsing. Nu het streekplan
op belangrijke onderdelen is vernietigd en er niet naar behoren is beoordeeld op de wettelijke norm, kan de conclusie niet
anders luiden dan dat de provincie haar taak niet zorgvuldig uitgevoerd. Alleen daarom al kan het goedkeuringsbesluit niet
in stand blijven. In de hierna volgende inhoudelijke argumentaties zal dit ook nog naar voren komen.
1.3 Vormfout
Volgens
de WRO jo. de Awb dient het bestemmingsplan gedurende vier weken ter inzage te liggen. Hieraan heeft de gemeente Leiden niet
voldaan door figuur 10 pas later beschikbaar te stellen In de uitspraak van 9 mei 2003 (JB 2003 / 170) heeft de Voorzitter
van de Afdeling Bestuursrechtspraak onder meer overwogen dat kaarten een wezenlijk onderdeel van het ontwerpplan vormt en
dat nu deze niet, althans naar op grond van het verhandelde ter zitting moet worden aangenomen gedurende een aanmerkelijke
periode van terinzagelegging niet, ter inzage heeft gelegen, het niet uitgesloten is te achten dat de Afdeling in de bodemprocedure
rond deze zaak het besluit van het betreffende college wegens strijd met artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening reeds hierom niet in stand zal laten. Dit lijkt ons ook in dit geval aan de orde. Mocht u in dit geval hierover anders
denken, dan gaan wij ervan uit dat er in elk geval de datum van terinzagelegging niet donderdag 28 augustus maar maandag 1
september is, de datum waarop de genoemde kaart beschikbaar werd gesteld. De gemeente heeft gesteld dat aan de balies waar
het ontwerpplan kon worden gekocht, is verteld dat de figuur ontbrak en dat het definitieve ontwerpplan pas later beschikbaar
zou komen. Dit is niet waar. Bij het afhalen van het ontwerpplan is niets van dien aard gezegd en de gemeente kan dit ook
niet hardmaken.
1.4 Strijd met De Awb en overige a.b.b.b.
De
gemeente heeft niet voldaan aan het in artikel 3:2 van de Awb gestelde. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de volgende
aspecten: natuur- en landschapswaarden; economische noodzaak; M.E.R.; Verkeer en vervoer; fysieke en bouwtechnische gevolgen
voor bestaande bebouwing; ruimtelijke gevolgen voor bestaande bebouwing en bewoners.
De
gemeente heeft niet voldaan aan het in artikel 3:4 lid 2 van de Awb gestelde. Hierin staat dat de voor een of meer belanghebbenden
nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Vervolgens
is de manier waarop met verschillende belangen is omgegaan in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel
en het verbod op willekeur. In het hierna volgende zal inhoudelijk op deze aspecten worden ingegaan.
2. Strijdigheid met Rijkbeleid
De
wettelijke basis om in de Oostvlietpolder een bedrijventerrein te realiseren ontbreekt (p.12, motie Verbugt/Van Wijnen). In
de Tweede Kamer is voorgesteld om daarin te voorzien door de PKB Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Aangezien de Vijfde Nota
ten tijde van de vaststelling en goedkeuring van het plan niet was vastgesteld, was er geen wettelijke basis voor het plan.
Wij wijzen op uw uitspraak d.d. 21 jul 2004 met nummer 200301816/1. De provincie heeft in haar goedkeuringsbesluit
op p. 5 overwogen dat het bufferzonebeleid geen concrete beleidsbeslissing is in de zin van artikel 2a van de WRO en daarmee
niet als toetsingskader voor de beoordeling van het plan zou moeten gelden. Wij zijn van mening dat de provincie hierdoor
onzorgvuldig handelt en dat wel degelijk met het Rijksbeleid moet worden rekening gehouden.
Het
realiseren van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder is niet langer een concrete beleidsbeslissing, zoals in het vorige
streekplan. Dat betekent dat de provincie het realiseren van het bedrijventerrein niet meer dwingend aan de gemeente oplegt.
De gemeente is gehouden in haar beleidsafweging de vraag of al dan niet aan de provinciale norm wordt voldaan te betrekken.
Dit heeft de gemeente niet gedaan. Volgens ons ligt het in de rede om af te zien van het bedrijventerrein, en in elk geval
van het bedrijventerrein in de huidige geplande grootte, op de huidige geplande locatie en van de aard dit het nu heeft.
3.Milieueffectrapportage ( M.E.R.)
De
conclusies van de risicoanalyse M.E.R.-(beoordelingsplicht) zijn onjuist, en
wel om twee redenen. Ten eerste concludeert de analyse dat er in het geval van de Oostvlietpolder geen sprake is van een gevoelig
gebied. De Oostvlietpolder ligt weliswaar in een Rijksbufferzone, maar dat is volgens het Besluit milieueffectrapportage geen
criterium. Dit komt omdat in een Rijksbufferzone helemaal niet mag worden gebouwd, en daarom is in het Besluit daarin niet
voorzien. Dat het hier gaat om een ecologisch en/of landschappelijk waardevol gebied, wordt in het bestemmingsplan zelf voldoende
onderbouwd. De conclusie moet dan ook luiden dat het hier wél gaat om een gevoelig gebied. Een
M.E.R. is dan ook wel nodig.
Ten
tweede ligt de omvang van het geplande bedrijventerrein weliswaar onder de norm van 75 ha., maar in het plan wordt vooruitgelopen
op een uitbreiding nabij de aansluiting van de N11-west op de A4. Bovendien wordt in het plan uitdrukkelijk rekening gehouden
met de aanleg van een golfterrein dat gedeeltelijk in het plangebied is gelegen. Ook wordt uitdrukkelijk gedacht aan uitbreiding
van het bedrijventerrein, bijvoorbeeld in de zone Europaweg / Vrouwenweg. Het is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel
om met een M.E.R.-beoordeling te wachten tot de uitbreiding plaatsvindt, terwijl
deze uitbreiding nu al wordt voorzien. Wij verwijzen naar uw uitspraken van 21 mei 2001 (Gst. 2001, 7146, 6) en van 1 december
2002 (JM 2003, 44) en van 5 november 2003 (JM 2004, 30), waarin u aangeeft dat er sprake kan zijn van een samenhangende activiteit,
ook als het gaat om een gefaseerde uitvoering van een project.
4. Het bedrijventerrein
4.1 Noodzaak
Het doel van het plan voor de Oostvlietpolder is het realiseren van
een bedrijventerrein op deze locatie. In het ontwerp wordt dit onderbouwd vanuit een ruimtelijk-economische strategie. Deze
onderbouwing is niet steekhoudend.
In
door de gemeente omarmde plannen als De Leidse Regio: Sleutel tot succes van april 2001 wordt voorgesteld te kiezen
voor (toekomstig) kansrijke vormen van bedrijvigheid (zoals kennisintensieve bedrijven). In de praktijk krijgen deze keuzes
geen vervolg. Zo wordt in de meest recente nota: Synergie in economie in de Leidse Regio en Duin- en Bollenstreek uit
oktober 2001 gekozen voor drie speerpunten: Research & Development, Recreatie en Toerisme en Kennisintensieve dienstverlening.
Geen van deze speerpunten speelt een rol, noch bij de keuze voor een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder op zich, noch
bij de nadere invulling qua type bedrijven. In feite handelt de gemeente in strijd met het eigen beleid door de keuze voor
een gewoon bedrijventerrein en daarmee met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel. Zoals in de nota Synergie in economie
in de Leidse Regio en Duin- en Bollenstreek wordt gesteld: selectiviteit in het beleid is noodzakelijk. Aangezien die
selectiviteit niet is gevolgd, is de economische en beleidsmatige onderbouwing van het ontwerp onvoldoende.
Inmiddels
is duidelijk dat met de steeds verslechterende economische situatie ook de behoefte aan industriële bedrijfsruimte nihil is
geworden. Overal in de stad en in de regio staan bedrijfsruimten leeg, met name op die terreinen waar bedrijfsactiviteiten
plaatsvinden die gepland zijn in de Oostvlietpolder. De economische onderbouwing van het plan is achterhaald en dat maakt
dat bedrijventerrein een niet-realistische bestemming is. De economische noodzaak wordt volgens de gemeente uitsluitend aangetoond
met de zogeheten Quick Scan. Deze scan voldoet niet aan de in de Awb gestelde normen
voor zorgvuldige voorbereidin, advisering en onderzoek. De gemeente heeft in de eerste plaats niet onderzocht of dit advies
wel zorgvuldig en juist is. Bovendien is het summiere en op alle punten aanvechtbare onderzoek inhoudelijk volstrekt onvoldoende
in relatie tot de ingrijpendheid van de plannen. Wij verwijzen hier ook naar de zienswijze, bedenkingen en het beroepschrift
van de Vereniging Vrienden van de Oostvlietpolder. De conclusie van de Quick Scan is inmiddels, door gewijzigde economische
omstandigheden, achterhaald. Daarom was de gemeente gehouden om nieuw, uitgebreid onderzoek op dit gebied te doen, waarbij
bovenstaande punten worden meegenomen. Met name ontbreekt onderzoek naar de, al eerder genoemde leegstand van bedrijventerreinen
in de regio.
Wij
wijzen u voorts op het bestaan van de zogeheten Houtskoolschetsen Oostvlietpolder. Hieruit blijkt dat het motief van de gemeente
om het bestemmingsplan te ontwerpen zoals zij heeft gedaan, niet zozeer gelegen is in een goede ruimtelijke ordening, als
wel in een strategisch aankoopbeleid. Dit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2 De aard van het terrein
De
gemeente is volkomen onduidelijk als het gaat om de aard van het bedrijventerrein en welke soort bedrijven er zullen komen.
Niet voor niets heeft men voor deze bestemming een nadere uitwerkingsplicht. Echter, in hoofdlijnen moet er wel duidelijkheid
bestaan, waardoor de gemeente alleen daardoor al onzorgvuldig handelt. De provincie heeft in haar goedkeuringsbesluit geconstateerd
dat de bestemming “uit te werken bedrijvenpark” niet overeenkomt met de aanduiding “bedrijventerrein”
in de streekplankaart. Volgens de provincie betreft deze afwijking geen structurerend element, concrete beledisbeslissing
of kernpunt uit het streekplan. Wij zijn echter van mening dat er wel reden was geweest voor de provincie om de goedkeuring
aan een dergelijke onduidelijke bestemming te onthouden, onder meer omdat deze niet voldoet aan de norm van een goede ruimtelijke
ordening.
In
eerste instantie zou het terrein alleen bedoeld zijn voor lokale bedrijvigheid, die uit de stedelijke bebouwing moet verdwijnen
of die wil uitbreiden. Inmiddels blijkt dat er ook bedrijven uit de regio worden aangetrokken en dat het terrein vooral als
schuifruimte zal moeten dienen. Over wat voor soort bedrijven het gaat is de gemeente
ook niet duidelijk: onder meer wordt genoemd: distributie en vervuilende bedrijvigheid. Maar er kunnen ook bijvoorbeeld meubelbedrijven,
bouwmarkten, autoshowrooms en dergelijke komen. Dit zijn allemaal bedrijven die in het geheel niet te rijmen zijn met het
streven naar duurzaamheid en hoogwaardigheid. Daarmee handelt de gemeente wispelturig en willekeurig.
Voorts
heeft de gemeente nagelaten om een zorgvuldig en actueel alternatievenonderzoek te presenteren. Dat deze alternatieven er
wel zijn, blijkt uit het alternatieve plan dat wij tijdig aan de gemeenteraad hebben aangeboden. Het gaat hier om een professioneel
gemaakt plan, dat op volstrekt onvoldoende wijze door de gemeente naar de prullenbak is verwezen. Ook is geen rekening gehouden
met ontwikkelingen rond Valkerhout. De provincie had hieraan in haar planbeoordeling meer aandacht moeten besteden. Een en
ander is bovendien in strijd met de wens van de provincie om door middel van een convenant tot overeenstemming met de betrokken
partijen te komen.
5 De natuurwaarden van het gebied
De
gemeente heeft ontheffing van artikel 75 van de Flora- en Faunawet gevraagd en gekregen. Het ontheffingsbesluit is echter
zeer onzorgvuldig genomen. Onder meer valt op dat bij de tellingen geen onderzoek is gedaan naar insecten en slakken. De Oostvlietpolder
valt in de categorie e.: gebieden met zeer hoge landschappelijke waarde. De tekst op bladzijde 21 e.v. van het ontwerpplan
(Ligging in een groter verband, Landschap, Cultuurhistorie en archeologie) kan moeilijk tot een andere conclusie leiden. Het
natuuronderzoek dat heeft plaatsgevonden, heeft veel te weinig aandacht voor de rol die de Oostvlietpolder speelt in relatie
tot de omgeving. Daardoor worden de effecten van de voorgestelde ontwikkelingen niet goed ingeschat. Het gaat om de relatie
met de Westeindse polder en andere weidevogelgebieden in het Groene Hart, de relatie met de Vogelplas in de Starrevaartpolder,
de Vlietlanden en polderpark Cronesteyn. Deze relaties moeten worden onderzocht. Samen met enkele andere partijen hebben wij
tegen de ontheffing bezwaar aangetekend. Het besluit hierop is echter nog niet genomen. Wij wijzen hierbij wel reeds op het
rapport van Alterra uit december 2003, waaruit blijkt dat de kwaliteit van aanvragen en inventarisaties zeer te wensen overlaat.
In
het ontwerp wordt een ruimtelijke relatie gelegd tussen het natuurgebied en het gebied met agrarische bestemming. Die relatie
is van cruciaal belang voor de beoogde natuurwaarden. De agrarische bestemming is niet duurzaam. Hij ligt immers in het gebied
waar, naar het zich laat aanzien, de N11-West zal worden gerealiseerd. Aangezien de agrarische bestemming niet duurzaam is,
is de natuurcompensatie dat ook niet. Overigens is de natuurcompensatie een theoretische exercitie. De verstoring die optreedt
tijdens en na het realiseren van het bedrijventerrein zal tot gevolg hebben dat vooral de kritische vogelsoorten in het gebied
zullen verdwijnen en niet meer zullen terugkeren. Na aanleg van de N11-west komt daar de verstoring van de weg nog eens bij.
De in het ontwerp opgestelde redenering dat vanwege de toekomstige aansluiting van de N11 natuurbehoud in de zuidwesthoek
niet duurzaam is, geldt óók voor de noordwesthoek, vanwege de combinatie van de verstoring door de N11 en het verdwijnen van
het grasland in de aangrenzende zuidwesthoek. Om deze redenen betekent het realiseren van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder
een verlies aan natuurwaarden een verlies dat in het geheel niet wordt gecompenseerd op de in het plan voorgestelde wijze.
In
het ontwerp wordt veel belang gehecht aan de ecologische zone. Dat belang is echter zeer gering, aangezien het een strook
van slechts dertig meter breed betreft. Het feit dat een groot deel van de ecologische zone door het bedrijventerrein loopt,
vermindert bovendien de functionaliteit, ook recreatief gezien. In de vorige uitspraak over dit gebied heeft uw raad aangegeven
dat zij het nut van een ecologische zone van 100 meter breed niet kon inzien. Een ecologische verbindingszone dient om genetische
uitwisseling te bevorderen tussen kleine geïsoleerde populaties van zeldzame dieren. Voor de dieren die worden genoemd, kan
dit doel niet worden gehaald. Voor alle natuurdoelstellingen van het plan geldt, dat de gevolgen van versnippering door de
toekomstige aanleg van wegen (N11-west en/of verlengde Churchillaan) niet worden aangegeven.
6. De stedelijke entree
In
de structuurvisie Leidse Regio (1992) staat over het bedrijventerrein dat het aan verschillende zijden omgeven moet worden
met ruime, groene buffers. Dit is in overeenstemming met het Rijksbeleid. In het ontwerpbestemmingsplan staat onder de randvoorwaarden
voor de ruimtelijke inrichting: het terrein moet een groene inpassing krijgen en mag geen zichtlocatie worden. Op bladzijde
61 over de ruimtelijke inrichting staat dat de Europaweg de ‘westelijke stadsentree’ wordt van Leiden: “Hier
worden de zichtlocaties gesitueerd. Doordat de bebouwing hier meer hoogte heeft en dichter bij elkaar staat, is deze rand
stedelijk () De locatie krijgt een positie in de stedelijke structuur van Leiden.” De gemeente is niet consequent in
haar eigen handelen. Deze inconsequentie wordt nergens goed beargumenteerd door de gemeente. Daarmee is het bestemmingsplan
op willekeurige wijze totstandgekomen.
Bovenstaande
redenering over de stedelijke entree wordt bovendien volkomen achterhaald door het feit dat slechts aan een kant van de Europaweg
bebouwing mag komen. Aan de andere kant van de weg is de entree nog steeds groen, met uitzicht op onze oude, karakteristieke
woningen. Daarmee is de idee van een stedelijke entree niet meer houdbaar. De gemeente maakt bovendien niet duidelijk waarom
een stedelijke entree een bouwhoogte van 18 tot 30 meter noodzakelijk maakt. Bovendien heeft de gemeente nog steeds niet aangegeven
om wat voor bedrijven het hier gaat en of er vraag is naar panden voor bedrijvigheid met een dergelijke hoogte. Daarnaast
is op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van de bewoners van de Vrouwenweg, wat in strijd is met de Algemene
wet bestuursrecht.
Gesteld
wordt dat een zichtlocatie naast de A4 niet gewenst is. Hier wordt een brede groenstrook gerealiseerd om zicht vanaf de snelweg
op het bedrijventerrein te voorkomen. Echter, het zicht op de bebouwing van 18 tot 30 meter hoog laat zich niet met een groenstrook
voorkomen. Reeds nu bestaat vanaf de A4 het hele jaar door uitzicht op de zogeheten Cronesteynflat, ter hoogte van het Lammenschansplein.
Deze flat is ongeveer 24 meter hoog. Bebouwing die veel dichterbij de A4 is gelegen, is al helemaal niet ‘weg te werken’
achter bosschages. Door de bebouwingshoogte van 18 tot 30 meter toe te staan, handelt de gemeente in strijd met haar eigen
uitgangspunten.
Het
feit dat de stedelijke entree strijdig is met het Rijksbeleid én met de randvoorwaarden voor het plan, zou voldoende moeten
zijn om volledig van dit idee af te zien. Het niet opnieuw bekijken van de bouwhoogte en de relatie van de gebouwen met hun
omgeving, te weten open, groen gebied met oude huizen, is onzorgvuldig.
Dat
de stedelijke entree stedenbouwkundig niet verantwoord is, blijkt uit bijgevoegde tekeningen. Deze tekeningen zijn zorgvuldig
en op schaal gemaakt en vormen daarmee een goed beeld van de werkelijkheid. Hierop is de bebouwing aan de Vrouwenweg te zien,
met daarachter de 18 to 30 meter hoge gebouwen, een zoals deze te zien zal zijn vanuit polderpark Cronesteyn en een driedimensionale
tekening. Telkens geeft de gemeente aan dat e.e.a. volgens de inzichten van de gemeentelijke stedenbouwkundige is gebeurd.
Door niet aan te geven wat deze inzichten zijn, of en waar deze staan opgeschreven, en hoe deze gewaardeerd zijn door de gemeente
zelf en door te weigeren deze inzichten openbaar te maken, handelt de gemeente in strijdt met de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur.
.
De
gemeente geeft zelf aan dat in de nabije toekomst het bedrijventerrein zal worden ontsloten door de N11 of de verlengde Churchillaan.
Daarmee zijn deze wegen te beschouwen als ‘stedelijke entree.’ Immers, Rijkswegenbeleid laat niet toe dat een
snelweg dicht bij elkaar gelegen op- en afritten heeft. De Europaweg zal dan zijn huidige functie van secundaire weg van Leiden
naar Zoetermeer weer gaan vervullen. Daarmee is de noodzaak om bebouwing die past in deze visie op de ‘stedelijke entree’
geheel vervallen. Zowel de provincie als de gemeente gaan aan dit argument totaal
voorbij. Men kan niet volhouden dat een gewone weg zonder aansluiting op de ernaast gelegen snelweg, de stedelijk entree
moet zijn.
Daarnaast
is het idee van de Stedelijke entree strijdig met de volgende randvoorwaarden:
-
Behoud van de ruimtelijke kwaliteit van de Vlietwegzone: de horizonvervuiling die het gevolg zal zijn van hoge gebouwen langs
de Europaweg vormt een onacceptabele aantasting van deze kwaliteit, wat zowel de bewoners als de recreanten zullen ondervinden;
-
Realisering van een groene verbinding tussen Vlietland en polderpark Cronesteyn; de horizonvervuiling zal de belevingswaarde
van met name het polderpark ernstig aantasten; bij de inrichting van het terrein moet veel aandacht worden besteed aan kwalitatieve
aspecten (w.o. landschappelijke inpassing); de stedelijke entree is een element dat lijnrecht tegengesteld is aan het streven
naar landschappelijke inpassing.
-
Beperking van geluidhinder. Een gebouwenwand van 18 tot 24 meter hoog, met liftschachten etc. zal geluidweerkaatsing geven.
-
Behoud van recreatieve fietsverbinding. De Vrouwenweg is de belangrijkste recreatieve fietsverbinding tussen Leiden en het
Groene Hart. Die verbinding is aantrekkelijk omdat hij door een groen gebied gaat. Ook ruiters, skaters, trimmers en wandelaars
maken er veel gebruik van. Als het gebied naast de Europaweg bebouwd wordt en de Europaweg een stedelijke entree wordt, zal
dat allemaal verdwijnen.
7. Verkeer
De
Oostvlietpolder is in de huidige situatie onvoldoende ontsloten om te fungeren als bedrijventerrein. Momenteel dient de Europaweg
als verbinding tussen de stad en de A4 en tussen de A4 en de A44. Als het bedrijventerreinen komt, zal de Europaweg ook nog
de interne ontsluiting daarvan moeten verzorgen. Echter, die kan de combinatie van deze functies niet aan. En de bestaande
belasting is inmiddels nog groter geworden: wij wijzen erop dat de resultaten van de metingen die verricht zijn aan de verkeersintensiteit
op de Europaweg, inmiddels achterhaald zijn, nu de Vrouwenweg voor doorgaand autoverkeer is afgesloten. Nieuw onderzoek was
daarom nodig geweest.
De
gemeente gaat bij haar berekeningen voor de milieugevolgen van een reconstructie van de Europaweg uit van intensiteitcijfers
uit van het jaar 2001. Nu wordt de situatie berekend voor 2015. Zoals in het ontwerp is aangegeven, moeten de gevolgen van
een reconstructie berekend moet worden vanuit cijfers van 1 jaar vóór de reconstructie voor de situatie voor 10 jaar ná de
reconstructie. Cijfers uit 2001 voldoen niet voor een berekening voor 2015. Nieuwe tellingen in het jaar 2004 zijn dus nodig,
indien er in 2005 gereconstrueerd wordt.
Bovengenoemde
aspecten hebben invloed op de verwachtingen voor de luchtvervuiling en de geluidsbelasting, maar er is geen rekening mee gehouden.
Bovendien laat het ontwerp alleen iets zien over de vervuiling t.g.v. NO2. Er had echter tevens onderzoek moeten worden gedaan
naar vervuiling door andere stoffen, die in de Europese richtlijnen zijn vermeld en in de Nederlandse wetgeving zijn opgenomen.
Bij
het berekenen van de geluidbelasting van de huizen langs de Vrouwenweg moet rekening worden gehouden met de geluidsweerkaatsing
tegen de toekomstige hoge bebouwing langs de westzijde van de Europaweg, mocht tot een dergelijke bebouwing worden besloten.
De gemeente stelt dat de maximum snelheid in de toekomst verlaagd zal worden van 80 km / h naar 50 km / h, maar dit is, net
als vele andere dingen die de gemeente stelt, absoluut niet zeker. Daarom is de berekening van de geluidbelasting onjuist
en onzorgvuldig. Hier had de provincie in haar besluit aandacht aan moeten besteden.
De
verwachting dat de files op de Europaweg niet erger zullen worden omdat de verkeersstromen zich zullen verplaatsen naar andere
wegen binnen of buiten de regio, is onlogisch en kan niet hard worden gemaakt. Aangezien de wegen in de Randstad overal vol
staan, en zeker de wegverbindingen tussen de A4 en de A44, zijn wij ervan overtuigd dat de verkeersbelasting op de Europaweg
zal toenemen als gevolg van het bedrijventerrein.
De
gemeente zal, zo schrijft zij in het plan, een in het kader van parkmanagement een bedrijfschap oprichten maken met de gebruikers
van het terrein, over onder meer fietsen van het werk. Dit is een zacht instrument, waarmee in dit bestemmingsplan geen rekening
kan worden gehouden. De gemeente moet nu reeds kunnen aantonen hoe de ontsluiting van het bedrijventerrein eruit zal zien.
Bovendien gaat de gemeente uit van verkeerde informatie voor wat betreft openbaar vervoer. Op de Europaweg rijdt alleen bus
170, niet bus 45. Bus 204 is een Interliner, die niet mag stoppen op de halte Kruisherenweg.
Overigens liggen beide haltes, Kruisherenweg en Lammenschansweg, op een aanzienlijke loopafstand van het bedrijventerrein.
Bovendien ligt de looproute vanaf de haltes dan langs de Europaweg, waar niet gelopen mag worden. Aangezien de gemeente zelf
als stelt dat omleiding van de bussen over het bedrijvenpark niet zal gebeuren, is er geen openbaar vervoer van en naar het
bedrijventerrein. Langs de Europaweg ligt geen fietspad en fietsen op de weg is verboden.
Omdat
de huidige ontsluitingsmogelijkheden niet voldoen, en de gemeente toch niet wil wachten met vaststelling van het bestemmingsplan,
gaat de gemeente het plan in fasen uitvoeren. 60 % langs de Europaweg gelegen, moet al in de eerste fase worden gerealiseerd,
op het moment dat alleen de Europaweg als ontsluitingsweg beschikbaar is. Dit terwijl de Europaweg nu al zwaar overbelast
is. De risico’s voor alarmdiensten en bij calamiteiten nemen onaanvaardbaar toe. De gemeente geeft op pagina 43 aan
dat gezien de urgentie van de ontwikkeling van het bedrijvenpark en de uitspraak van de Raad van State, met de vaststelling
van het plan niet gewacht kan worden op de studie die de provincie verricht voor wat betreft de verkeersstructuur. Deze urgentie
wordt niet onderbouwd.
Een
bestemming ‘nader uit te werken verkeerstrace’ is volgens vaste jurisprudentie te vaag. De gemeente moet precies
in het plan aangeven hoe de wegen zullen lopen, zeker nu de ontsluiting van het gebied een absoluut noodzakelijk onderdeel
vormt van de haalbaarheid van het plan. De gemeente stelt dat onderzoek op grond van de Wet Geluidhinder nodig is, als de
Europaweg verbreed zal worden. Nu deze mogelijkheid al in het bestemmingsplan wordt geopend, moest dit onderzoek, gezien de
eis van zorgvuldige voorbereiding, worden gehouden voor de vaststelling van het plan.
Voor
fase 2 speculeert de gemeente op besluitvorming over de N11, de verlengde Churchillaan, of verbreding van de Europaweg. Daarmee
kan in dit bestemmingsplan niet worden volstaan. De gemeente noch de provincie kan niet garanderen dat een dergelijke ontwikkeling
ook zal plaatsvinden. Gezien het tempo van de besluitvorming over de N11-west tot nu toe, is er geen enkele aanleiding ervan
uit te gaan dat de aanleg van deze weg binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden. De bezwaren die voorheen zijn ingebracht tegen
aanleg van deze weg, gelden nog steeds.
De
provincie heeft in haar goedkeuringsbesluit op p. 6 het volgende overwogen. “Het bedrijventerrein kan alleen worden
gerealiseerd na uitwerking van de bestemming (…) De ontwikkeling van de Oostvlietpolder kan de oplossing voor de bestaande
verkeersproblematiek alleen maar sneller dichterbij brengen. Wij zijn van mening
dat de provincie door deze redenering alleen maar bewijst dat er in het bestemmingsplan dat zij heeft goedgekeurd geen goede
oplossing wordt geboden voor de verkeersproblematiek. Zij speculeert op oplossingen die niet in dit plan staan, noch in het
streekplan worden aangegeven. Wij begrijpen niet dat de ontwikkeling van het plan de oplossing dichterbij zou kunnen brengen.
Een goede ruimtelijke ordening en een goed verkeersbeleid brengt met zich mee dat er eerst een goede oplossing voor alle knelpunten
wordt bedacht alvorens een bedrijventerrein te bouwen.
Voorts
acht de provincie, zonder enige motivering, dat de bedenkingen met betrekking tot de capaciteit van de Europaweg ongegrond,
voor zover zij niet buiten behandeling dienden te worden gelaten. Wij zijn van mening dat alle bedenkingen een inhoudelijke
behandeling moeten hebben en dat deze bedenkingen wel gegrond zijn.
8 De zone Europaweg/Vrouwenweg
8.1 Het ontbreken van onderzoek
Voor
wat betreft het gebied tussen Europaweg en Vrouwenweg is veel onderzoek achterwege gebleven. Zo is er:
-
Geen onderzoek gedaan naar de wensen en motieven van de bewoners van de Vrouwenweg dit in tegenstelling tot de vele aspecten
die wél zijn onderzocht, en ondanks de waarschuwing van RBOI dat het plan zou leiden tot conflicten met de bewoners van de
Vrouwenweg. Bij de belangenafweging is met de belangen van deze bewoners geen rekening gehouden. Het volstaat de gemeente
niet op te merken dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat. De gemeente had in elk geval de belangen moeten onderzoeken
en benoemen en deze vervolgens afwegen tegen het belang om, uitgerekend langs de Europaweg, zonder enige groenvoorziening
een bouwhoogte van max. 30 meter te realiseren. Dit belang is ook niet goed afgewogen tegen het belang van de volkstuinders
om rond de volkstuintjes 12 meter hoogte te realiseren. Een verwijzing naar een, niet bekende, stedenbouwkundige visie is
niet voldoende. Door niet te onderzoeken of en hoe de gemeente de belangen heeft afgewogen, is het goedkeuringsbesluit op
dit punt onzorgvuldig en kan dan ook niet in stand blijven;
-
Geen onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in tegenstelling tot de rest van het plangebied. Dit blijkt uit figuur 1B bij
bijlage 7. De gemeente geeft aan dat dit niet nodig is op pagina 30 van de thematische behandeling inspraakreacties. Echter,
er wordt hierin uitsluitend gerefereerd aan onderzoek naar vogels. Bovendien is dit onderzoek verouderd. Ook in het kader
van de ontheffingsaanvraag voor de Flora- en Faunawet en het streekplan ontbreekt dit onderzoek;
-
Geen onderzoek gedaan naar de fysieke gevolgen van het bouwen nabij de bestaande woningen langs de Vrouwenweg dit terwijl
de omgevingsfactoren daar toch alle aanleiding toe geven: hoge grondwaterstand, slappe veenbodem, huizen die niet zijn onderheid.
Indien overgegaan wordt tot de aanleg van een bedrijventerrein langs de Europaweg, moet in elk geval het terrein worden opgehoogd.
Zeker als er gebouwen worden neergezet van 18 tot 30 meter hoogte, zal dit enorme gevolgen hebben voor onze huizen. De gemeente
is, als exploitant van het terrein, gehouden deze gevolgen technisch te ondervangen. Dit betekent een aanzienlijk bedrag per
woning. In de kostenraming is hiermee geen rekening gehouden. Daarmee is de kostenraming ook onzorgvuldig.
8.2 onevenwichtige belangenafweging
Het
bevreemdt ons dat de bebouwing langs de volkstuinen minder hoog wordt, “om zo weinig mogelijk te conflicteren met de
kleine schaal en het intieme karakter van dit gebied.” Hier is duidelijk geen sprake van een evenwichtige belangenafweging
nu een dergelijke overweging in het geheel niet is gewijd aan de bebouwing langs de Europaweg en de gevolgen ervan voor de
bewoners en gebruikers van Vrouwenweg. De overweging is vooral daarom onevenwichtig omdat de volkstuinders slechts mogen tuinieren
op hun complex en de bewoners van de Vrouwenweg permanent aldaar wonen. Daarmee handelt de gemeente tevens in strijd met het
gelijkheidsbeginsel. De gemeente motiveert dit handelen uitsluitend met een beroep op het convenant dat met de volkstuinders
is gesloten. Wij wijzen erop dat een dergelijk convenant geen rechtsfiguur is dat de Wet op de ruimtelijke ordening kent.
Met uitsluitend een beroep op een dergelijk privaatrechtelijke overeenkomst kan de keuze dan ook niet worden gemotiveerd.
Het breken van de overeenkomst kan een onrechtmatige daad tegenover de volkstuinders opleveren, maar verplicht in elk geval
niet tot een dergelijke ruimtelijke keuze.
Bebouwing
van 18 tot 30 meter hoog is van zodanig aard dat de gemeente in compensatie hiervoor een hoog bedrag aan planschade zal moeten
betalen aan de bewoners van de Vrouwenweg. Hiermee is in de kostenraming geen rekening gehouden. De schade zal mede daarom
zo hoog zijn vanwege de specifieke kenmerken van de woningen. Het betreft hier dijkwoningen, die aan de achterzijde hoger
zijn dan aan de voorzijde. Om die reden liggen woonkamer en keuken op een kleine twee meter boven het polderniveau. Dit brengt
met zich mee dat wij niet zozeer tegen de polder aankijken, als wel er overheen. Bebouwing van 18 tot 30 meter hoog op tachtig
meter afstand is daarmee zodanig dominant in ons uitzicht aanwezig, dat het er volledig door wordt gedomineerd. Groenvoorzieningen,
bijvoorbeeld op het perceel achter de huizen dat nu voor recreatie is bestemd, helpen daar niet tegen. Zowel in de zomer als
in de winter zal sprake zijn van aanzienlijk minder zonlicht; in de winter gaat de zon op de Vrouwenweg in het vervolg om
drie uur ‘s middags al onder. Na zonsondergang zullen de bewoners grote hinder ondervinden van verlichte gevelreclames
op de bedrijven.
Bovenstaande
illustreert andermaal het ontbreken van een gedegen afweging. Nergens in het ontwerp blijkt dat rekening is gehouden met waardedaling
van de huizen t.g.v. het plan, schade aan de huizen die optreedt bij het bouwrijp maken (ophogen) van de grond, tijdens de
bouw (heien, zwaar verkeer) en bij het in gebruik nemen van het bedrijventerrein (de druk van de gebouwen op de slappe veengrond),
extra kosten die moeten worden gemaakt voor de ontsluiting, etc. Ook is nergens overwogen of er wel een noodzaak is om uitgerekend
op die locatie een dergelijke bouwhoogte te realiseren.
9 De bouwnormen
In
artikel 8 van de bebouwingsvoorschriften staat bij de bestemming Woondoeleinden 1 onder e. dat de maximale oppervlakte niet
meer dan 35 m2 mag bedragen. Dezelfde bepaling in woondoeleinden 2, in artikel 9, gaat uit van 75 m2. Dit is een onaanvaardbaar
verschil. Voorts vinden wij, dat nu het woongenot aan de achterzijde van de woningen tot nul is gedaald, uitbreiding aan de
voorzijde van de woningen met bijvoorbeeld een erker moet zijn toegestaan. Dit moet worden opgenomen in artikel 8 zelf en
niet middels een vrijstellingsbevoegdheid worden geregeld. Door dit verzoek ongeargumenteerd af te wijzen, handelt de gemeente
in strijd met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging.
Verzoek
De
Vereniging Bewoners Vrouwenweg verzoekt u het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 6 juli 2004
te vernietingen.
Hoogachtend,
Voorzitter,
Secretaris
P.
Moen
M.G. Betgen