Vrouwenweg
Home | Beroepschrift Raad van State | Laatste nieuws | Wat wij tegen de gemeenteraad hebben gezegd | Bekijk ons ALTERNATIEVE PLAN | Zienswijze | Schrikken!!! Het plan van de gemeente in beeld gebracht... | Actiefoto´s | Foto´s | Inspraakreactie | Statuten
Inspraakreactie

Burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden

Postbus 9100

2300 PC Leiden

 

Bewoners van de Vrouwenweg

Secretariaat van het comité: Vrouwenweg 32

2322 LL Leiden

Betreft: Inspraakreactie

 

Leiden, 28 februari 2003

 

 

Geacht college,

Graag vragen wij hierbij uw aandacht voor onze inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan Oostvlietpolder. Deze reactie wordt ingediend door de bewoners van de Vrouwenweg die ondertekend hebben en is opgesteld door het Bewonerscomité Vrouwenweg. Dit comité heeft (nog) geen rechtspersoonlijkheid. Daarom is dit comité niet te beschouwen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht. Alle ondertekenaars verwachten daarom afzonderlijk door het college schriftelijk op de hoogte gehouden te worden van het commentaar op de inspraak.

1 Inleiding

1.1 Relatie met de WOB

Om te beginnen delen wij u mee, dat onze reactie slechts een voorlopige is. Wij hebben u in onze brief van 27 januari 2003 met een verwijzing naar de Wet Openbaarheid van Bestuur gevraagd om inzage in de achterliggende stukken van het plan. Tot op heden hebben wij slechts een deel daarvan ontvangen. Daarmee zijn wij door de gemeente onvoldoende in staat gesteld om van ons inspraakrecht gebruik te maken. Op het moment dat wij alle stukken zullen hebben ontvangen, zullen wij indien wij daar aanleiding toe zien een aanvullende reactie geven.

1.2 Gang van zaken

Wij hebben u al op de informatieavond van 9 januari jl. gewezen op het feit dat het opnemen van bebouwing tussen de Europaweg en de Vrouwenweg in strijd was met het ontwerpstreekplan Zuid-Holland West (2002). Ook op de forumpagina van de gemeentelijke internetsite over de Oostvlietpolder is door bewoners van de Vrouwenweg gewezen op het feit dat dit gebied in het provinciale plan buiten de rode contour lag. De gemeente kwam na enige discussie tot het antwoord dat dit ten tijde van de presentatie op 9 januari jl. niet bekend was. Verbazingwekkend, omdat het betreffende ontwerpstreekplan in het voorontwerp wordt besproken als onderdeel van het relevante beleidskader.

Ook in het voorontwerp ontbreekt bij de door de planopstellers relevant geachte passages van het ontwerpstreekplan, de ligging van de rode contour rond de Oostvlietpolder. Wij vinden het negeren van dit onderdeel van het provinciale beleid in het voorontwerp bestemmingsplan een ernstige bestuurlijke fout. Immers: de bewoners van de Vrouwenweg is geheel onnodig schrik aangejaagd door hun eigen gemeentebestuur, met als resultaat een conflict tussen bewoners en gemeente. Een conflict dat naar ons nu gebleken is nota bene al werd voorspeld in een notitie van RBOI over het stedenbouwkundig plan van 25 maart 2002.

Provinciale Staten hebben op 19 februari jl. conform het ontwerpstreekplan besloten het gebied tussen Vrouwenweg en Europaweg buiten de rode contour te houden. Wij hebben tijdens de inspraakavond op 20 februari jl. kennis genomen van het voornemen van de wethouders Hillebrand en Geertsema om tegen deze beslissing van de provincie niet in beroep te gaan.

1.3 Inspraak en overleg

En nu dan deze inspraakreactie. Een formele stap, in een fase waarin er al een complete inrichtingsschets ligt en het denken over verschillende varianten al heeft plaatsgevonden. En dus dient de beantwoording door de gemeente die straks zal plaatsvinden slechts om het voorliggende plan te verdedigen. De vraag is: welk plan? Het deel van het plan dat betrekking heeft op het gebied tussen Vrouwenweg en Europaweg is al niet meer aan de orde. En de rest van het plan is door het streekplan onderwerp geworden van nog te maken afspraken tussen rijk, provincie, gemeente en andere betrokkenen, waaronder de bewoners van het gebied. Hoe het door de provincie beoogde convenant zich verhoudt tot de lopende bestemmingsplanprocedure is niet duidelijk. Deze onduidelijkheid betekent in feite dat wij als betrokkenen niet voldoende in staat zijn gesteld om adequaat op het voorontwerp te reageren en zodoende van ons inspraakrecht gebruik te maken.

Veel liever zouden wij met de gemeente in overleg treden, iets waartoe wij reeds meerdere vergeefse pogingen hebben gedaan (zie ook hierna onder Algemeen). Waarbij het geenszins het geval is dat voor ons slechts één optie bespreekbaar zou zijn (te weten: alles houden zoals het is). Wij zijn betrokkenen bij het convenant waar het streekplan inmiddels over spreekt en wij zullen uit dien hoofde pogingen blijven doen om met de gemeente in gesprek te komen.

Het lezen van het plan heeft ons veel hoofdbrekens gekost, tot wij op pagina 53 de passage aantroffen waarin staat dat in de beschrijvingen is afgeweken van de gebruikelijke noord-zuid- en oost-westrichtingen. In het vervolg van deze reactie zullen wij de in het plan gehanteerde variant aanhouden.

2. Algemeen

2.1 De inspraakprocedure tot nu toe

Hoofdstuk 9 getiteld Inspraak en overleg bestaat uitsluitend uit de tekst "P.M.", wat naar wij aannemen staat voor: pro memorie. Aangezien volgens de gemeentelijke inspraakverordening:

  • in elk geval inspraak wordt verleend op beleidsvoornemens betreffende de voorbereiding of herziening van ruimtelijke plannen;
  • inspraak in een zo vroeg mogelijk stadium van de besluitvorming moet plaatsvinden;

is het voorontwerpbestemmingsplan object van inspraak en ontbreekt in het plan ten onrechte een hoofdstuk over inspraak en overleg. Wij verwijzen voorts naar artikel 6a Wet RO. Daarmee is ons als betrokkenen essentiële informatie onthouden om gebruik te kunnen maken van onze rechten.

Wij zijn ons ervan bewust dat de gemeente via andere media de mogelijkheden tot inspraak bekend heeft gemaakt en dat wij van die inspraak ook gebruik hebben gemaakt (o.a. bij dezen). De titel van het ontbrekende hoofdstuk luidt echter: inspraak en overleg. Door het ontbreken van de relevante informatie is niet duidelijk gemaakt op welke wijze overleg met betrokkenen heeft plaatsgevonden of nog plaats zal vinden. De gemeente heeft hierover zelf verwarring gesticht. Na ons telefonisch verzoek op 31 januari 2003 om overleg met de betrokken wethouders zouden wij door de gemeente worden teruggebeld, wat tot op heden niet is gebeurd. Tijdens de inspraakavond op 21 februari jl. hebben wij dit verzoek herhaald. De gemeentelijke vertegenwoordigers antwoordden daarop dat de formele inspraakprocedure moet worden beschouwd als overleg. Anderzijds werd op dezelfde avond verwezen naar overleg dat met andere betrokkenen heeft plaatsgevonden, reeds voorafgaand aan het uitkomen van het voorontwerp (en dus naast de formele inspraakprocedure). Wij menen dan ook met recht te kunnen stellen dat de onduidelijke en onevenwichtige manier waarop over dit voorontwerp overleg is gevoerd met het ontbrekende hoofdstuk als treffend bewijs - onze positie ten opzichte van de gemeente en andere betrokkenen heeft benadeeld.

Voorts staat in de gemeentelijke inspraakverordening, dat bij inspraak "de verschillende beleidsmogelijkheden en de consequenties daarvan duidelijk worden aangegeven." Ook hieraan voldoet de procedure die bij het voorontwerp is gevolgd niet. Immers: in het voorontwerp is slechts één mogelijke inrichting geschetst en deze éne inrichting is in de voorschriften en op de plankaart uitgewerkt. Wij twijfelen er niet aan dat, indien de verordening op dit punt was gevolgd, dit had geleid tot een plan dat evenwichtiger was geweest en van hogere kwaliteit.

2.2 Artikel 19-procedure

Er is sprake van een artikel 19-procedure waarmee de bestemming van bestaande en toegevoegde volkstuinen wordt vastgelegd. Deze is gebaseerd op afspraken die zijn gemaakt in het kader van de inrichting van de Oostvlietpolder zoals die in het door de Raad van State vernietigde bestemmingsplan was opgenomen. Zoals de gemeente in het voorontwerp zelf aangeeft, zijn er sindsdien nieuwe ontwikkelingen en inzichten die dwingen tot een nieuw inrichtingsplan. In dat verband is het op zn minst onhandig dat een enkel aspect wordt vastgelegd, mogelijk ten koste van andere aspecten. Men zou zelfs kunnen stellen dat dit leidt tot een onevenwichtige afweging van belangen. Dit is in strijd met artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Immers, het door de gemeente aangegeven tekort van 6 ha. bedrijventerrein ten westen van de Europaweg, dat de bebouwing tussen de Vrouwenweg en de Europaweg noodzakelijk maakt, zou niet zijn opgetreden als het volkstuincomplex niet met circa 13 ha was uitgebreid (onder meer om een volkstuinvereniging afkomstig van de andere kant van de stad een plek te geven). Volgens ons gaat het zeker ten koste van de kwaliteit van het totale plan (zie ook hierna onder Landbouw, natuur, recreatie).

Bovengenoemde procedure is nog niet afgerond. Om de door ons vermelde redenen verzoeken wij u deze procedure (voorlopig) stop te zetten en de ligging van de volkstuinencomplexen onderdeel te maken van de totale afweging en daaruit voortvloeiend inrichtingsplan. Wij overwegen hiertegen juridische stappen te ondernemen, die gezien de jurisprudentie over de artt. 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht kansrijk zijn.

3. Rijksbufferzone

Zoals ook aangehaald wordt in het voorontwerp, ontbreekt de wettelijke basis om in de Oostvlietpolder een bedrijventerrein te realiseren (p.12, motie Verbugt/Van Wijnen). In de Tweede Kamer is voorgesteld om daarin te voorzien door de PKB Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Aangezien de Vijfde Nota (nog) niet is vastgesteld, ontbreekt de genoemde wettelijke basis op dit moment nog steeds. Voortschrijdend inzicht (zie hierna onder Noodzaak Bedrijventerrein) zou ertoe kunnen leiden dat een bedrijventerrein op deze locatie in de toekomst door het rijk onnodig en ongewenst wordt geacht. De gemeente loopt met dit voorontwerp dan ook te veel vooruit op de besluitvorming van het rijk.

In de PKB Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra en de behandeling ervan is duidelijk gemaakt dat aan eventuele realisatie van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder de voorwaarden worden gesteld, dat het overige deel van de polder conform de rijksbufferzonedoelstellingen wordt ingericht en dat géén zichtlocatie ontstaat (p.11). In de uitspraak van de Raad van State over het vernietigde bestemmingsplan is dit nog eens benadrukt (p.9). In het voorontwerp bestemmingsplan dat nu voorligt, wordt onvoldoende aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan. Integendeel: volgens het voorontwerp wordt, in het oostelijk deel van het plangebied, de Europa'laan', de westelijke stadsentree van Leiden: "Hier, bij de aansluiting op de A4, wordt de locatie gepresenteerd. Hier worden de zichtlocaties gesitueerd. Doordat de bebouwing hier meer hoogte heeft en dichter bij elkaar staat, is deze rand stedelijk etc." (p.55/56, onze curs.). Hieruit blijkt dat de Oostvlietpolder volgens dit voorontwerp in de toekomst tot het stedelijk gebied van Leiden zal behoren. De hoogtemaat van 18 meter is (volgens de uitspraak van de Raad van State over het vorige plan) in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat zodoende een zichtlocatie ontstaat. De hele inrichting van het plangebied staat haaks op de doelstellingen van het rijksbufferzonebeleid (en met de randvoorwaarden van het plan zelf, zoals geformuleerd op p. 19/20) en moet daarom geheel worden herzien.

4. Provinciaal streekplan

Zoals in de Inleiding al is opgemerkt, ligt het gebied tussen de Europaweg en de Vrouwenweg buiten de rode contour en mag dus niet worden bebouwd. De redenen die de provincie daarvoor geeft in de Nota van Beantwoording, zijn:

  • bebouwing in dit gebied is niet nodig om een bedrijventerrein van voldoende omvang te realiseren;
  • bebouwing is niet mogelijk aangezien het gebied niet fatsoenlijk te ontsluiten is;
  • bebouwing is niet wenselijk vanwege flora, fauna en natuurontwikkeling in dit gebied.

Omwille van de eenduidigheid en rechtszekerheid verzoeken wij de gemeente om in het volgende plan voor de Oostvlietpolder aan deze uitspraken te refereren.

Het realiseren van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder is niet langer een concrete beleidsbeslissing, zoals in het vorige streekplan. Dat betekent dat de provincie het realiseren van het bedrijventerrein niet meer dwingend aan de gemeente oplegt. De gemeente is gehouden in haar beleidsafweging de vraag of al dan niet aan de provinciale norm wordt voldaan te betrekken. Wij verzoeken de gemeente om dit voortschrijdend inzicht van de provincie in haar afwegingen te betrekken en af te zien van het bedrijventerrein. De gemeente kan dit voorstel doen aan rijk, provincie en andere betrokkenen, op het moment dat de afspraken worden gemaakt waar het streekplan over spreekt. Zoals wij in de Inleiding al hebben aangegeven, gaan wij ervan dat wij als betrokkenen (vertegenwoordigd door het Bewonerscomité Vrouwenweg) bij de besprekingen over het convenant worden uitgenodigd.

5. Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Wij hebben grote vraagtekens bij de conclusies van de risicoanalyse m.e.r.-(beoordelingsplicht), en wel om twee redenen. Ten eerste concludeert de analyse dat er in het geval van de Oostvlietpolder geen sprake is van een gevoelig gebied. De Oostvlietpolder ligt weliswaar in een rijksbufferzone, maar dat is volgens het Besluit milieueffectrapportage geen criterium. Allicht: in een rijksbufferzone mag helemaal niet worden gebouwd, dus daarin is in het Besluit niet voorzien. Dat het hier gaat om een ecologisch en/of landschappelijk waardevol gebied, wordt in het voorontwerp zelf voldoende onderbouwd. De conclusie moet dan ook luiden dat het hier wél gaat om een gevoelig gebied. Een m.e.r. is dan ook op zijn plaats.

Ten tweede ligt de omvang van het geplande bedrijventerrein weliswaar onder de norm van 75 ha., maar in het plan wordt vooruitgelopen op een uitbreiding nabij de aansluiting van de N11-west op de A4. Het is niet verstandig, niet gebruikelijk en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om met een m.e.r.-beoordeling te wachten tot de uitbreiding plaatsvindt, terwijl deze uitbreiding nu al wordt voorzien. Bovendien vragen wij ons af of de gemeente nu al rekening heeft gehouden met de wijziging in het Besluit m.e.r., zoals deze onlangs is gepubliceerd (Staatscourant 2003, 9, pag. 12).

6. Noodzaak bedrijventerrein

6.1 De economische onderbouwing

Het doel van het plan voor de Oostvlietpolder is het realiseren van een bedrijventerrein op deze locatie. In het voorontwerp worden pogingen gedaan dit te onderbouwen vanuit een ruimtelijk-economische strategie. Die strategie zou echter wanneer hij consequent werd gevolgd niet leiden tot de keuze om (het voorgestelde type) bedrijventerrein in de Oostvlietpolder te realiseren. Dat is als volgt in te zien.

In plannen als De Leidse Regio: Sleutel tot succes van april 2001 wordt voorgesteld te kiezen voor (toekomstig) kansrijke vormen van bedrijvigheid (zoals kennisintensieve bedrijven). In de praktijk krijgen deze keuzes geen vervolg. Zo wordt in de meest recente nota: Synergie in economie in de Leidse Regio en Duin- en Bollenstreek, uit oktober 2001 gekozen voor drie speerpunten: Research & Development, Recreatie en Toerisme en Kennisintensieve dienstverlening. Geen van deze speerpunten speelt een rol, noch bij de keuze voor een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder op zich, noch bij de nadere invulling qua type bedrijven. Beleid veronderstelt het maken van keuzes. Zoals in de nota Synergie in economie in de Leidse Regio en Duin- en Bollenstreek wordt gesteld: selectiviteit in het beleid is noodzakelijk. Aangezien die selectiviteit niet is gevolgd deugt de economische onderbouwing van het voorontwerp niet. Het realiseren van bedrijventerrein in de Oostvlietpolder wordt immers net als vóór het verschijnen van deze strategische studies gewoon gebaseerd op het tellen van vierkante meters, waarbij de vraag van het moment telt.

Dat laatste blijkt nog eens duidelijk uit de conclusies van de verschillende notas over dit onderwerp, zoals in Hoofdstuk 3 van het voorontwerp te lezen is. In de structuurvisie Leidse regio (1992) staat dat kantoorvestiging in de Oostvlietpolder niet is toegestaan. In het rapport Sleutel tot succes, opgesteld in 2001, een periode van economische hoogconjunctuur (in het voorontwerp vertaald met "veranderd inzicht"), staat dat het óók gaat om zichtlocaties met kantoren. Momenteel (2003) is de kantorenmarkt zeer slecht (zie bijvoorbeeld het rapport De Nederlandse Vastgoedmarkt 2001-2002 van Jones Lang Lasalle). Er staan veel kantoren leeg en in de Leidse regio is onlangs besloten de ambities drastisch naar beneden bij te stellen. Wie (als betrokken burger, als interviewer, etc.) op dít moment een relatie legt tussen de behoefte aan bedrijventerrein in de Oostvlietpolder en de kantorenmarkt, krijgt van gemeentebestuurders dus het antwoord, dat er in de Oostvlietpolder géén kantoren komen (opnieuw veranderd inzicht?). Inmiddels is duidelijk dat met de neergaande economie ook de behoefte aan industriële bedrijfsruimte tot nul is gedaald. Overal in de stad staan bedrijfsruimten leeg, met name op die terreinen waar bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die gepland zijn in de Oostvlietpolder. Afgaande op de behoefte van dit moment zou het consequent beleid zijn, het plan voor bedrijven in de Oostvlietpolder geheel te laten varen. De economische onderbouwing is achterhaald en dat maakt dat bedrijventerrein een niet-realistische bestemming is. Niet voor niets is de gemeente Leiden akkoord gegaan met het (deels) inwisselen van de aanvankelijke bestemming bedrijventerrein van Rhijnfront voor een woonbestemming.

6.2 Verkeer en omgeving

In het voorontwerp wordt de Oostvlietpolder, vanwege de ligging langs de A4, gepresenteerd als zeer gunstig voor bedrijven. Niet duidelijk is de relatie met het knooppuntenbeleid (zoals geformuleerd door het rijk en uitgewerkt door provincie en regio). Deze moet in de afweging worden betrokken. De rapporten EuroLogistics Project, Logistic companies locate on multimodal hubs en de Warehousing Index van Jones Lang Lasalle laten bovendien zien, dat logistieke bedrijven in de Randstad niet meer voor wegverkeersaders kiezen i.v.m. de drukte op deze wegen.

In de nota Synergie in economie in de Leidse Regio en Duin- en Bollenstreek wordt terecht gewezen op het belang van de aantrekkelijkheid van de stedelijke en natuurlijke omgeving als cruciale randvoorwaarde voor wonen, werken en recreëren. Er zijn immers al voorbeelden van bedrijven die de Randstad hebben verlaten, omdat potentiële werknemers geen genoegen namen met de lage kwaliteit van de woonomgeving. In dit licht is het onbegrijpelijk dat desondanks wordt gekozen voor het bebouwen van de Oostvlietpolder. Door de ligging van deze polder, enerzijds tussen de recreatieparken Cronesteyn en Vlietlanden, anderzijds tussen de stad en het Groene Hart, gaat met het bebouwen van deze polder een veel grotere waarde verloren dan de groene ruimte ter plaatse. Als er al bedrijventerrein nodig is, moet vanwege het genoemde belang van een aantrekkelijke natuurlijke omgeving worden gekeken naar betere alternatieven dan de Oostvlietpolder.

6.3 Intensief ruimtegebruik

Terecht wordt ook in de Leidse regio ingezet op intensief ruimtegebruik. Maar de drijfveer van intensief ruimtegebruik is juist het streven om open groene gebieden te behouden. In het aangehaalde rapport over de bedrijventerreinenstrategie van Buck Consultants (2000) staat, dat het bedrijventerrein Oostvlietpolder naar verwachting nagenoeg geheel zal worden gebruikt door reeds in de regio gevestigde bedrijven. Dit betekent dat de Oostvlietpolder wordt opgeofferd met als enig doel dat bedrijven zich binnen de regio verplaatsen. De vraag is wat het nut daarvan is, zeker wanneer je bedenkt dat veel van de bestaande bedrijventerreinen in de regio (moeten) worden gerevitaliseerd, waarbij de opgave is om de uitgeefbare vierkante meters te vergroten inderdaad: vanuit het streven naar intensief ruimtegebruik. Hoe slordig met de Oostvlietpolder wordt omgegaan, blijkt uit de passage over het rapport Sleutel tot succes waarin het verkrijgen van schuifruimte als enige argument wordt genoemd voor het uitgeven van nieuwe terreinen. Om daar een groene polder voor op te offeren gaat ver. Er zijn creatievere mogelijkheden denkbaar. als zó met de beperkte groene ruimte in de Randstad wordt omgegaan, is de titel "Duurzaam bedrijventerrein" die de gemeente voor de Oostvlietpolder hanteert niet méér dan de bekende vlag op een modderschuit.

Gesteld wordt dat het bedrijventerrein in de Oostvlietpolder vooral bedoeld is om bedrijven te huisvesten die nu in de stad zitten. In het plan moet worden aangegeven dat daar 40 ha. voor nodig zijn. In verschillende notas wordt gesteld dat de Oostvlietpolder bijzondere mogelijkheden biedt voor o.a. logistieke functies vanwege de nabijheid van Schiphol. Dat betekent dat, als er in de Oostvlietpolder eenmaal ontwikkelingen richting een bedrijventerrein plaatsvinden, de druk op de polder en omgeving sterk zou kunnen toenemen. Dit heeft als gevaar dat het niet blijft bij die 40 ha. én het gevaar dat het niet blijft bij de Oostvlietpolder. Met als gevolg dat de bebouwing van Leiden, het gebied tussen de Oostvlietpolder en de bebouwing van Zoeterwoude aan elkaar groeien. Kan de gemeente aangeven op welke wijze deze druk wordt afgewend?

Overigens is één van de conclusies van een voorstudie voor de Vijfde Nota RO, getiteld Ruimtevraag wonen, werken en voorzieningen (VROM, 2002) dat de ruimtevraag onder meer wordt verhoogd door ontmenging van functies. Dat is precies wat de gemeente voorstelt met het verplaatsen van bedrijven uit de stad naar de Oostvlietpolder. Uit dezelfde studie blijkt dat bedrijven automatisch naar een nieuw bedrijventerrein trekken, omdat hen geen alternatieven worden geboden. Op nieuwe bedrijventerreinen is de dichtheid van bedrijven lager. Zo blijkt dat ook in de Oostvlietpolder ondanks de kritiek daarop van de Raad van State in dit voorontwerp de bruto-netto verhouding van het bedrijventerrein nauwelijks verbeterd ten opzichte van het vorige plan. Kortom: als er al bedrijventerrein nodig is, moet vanuit zorgvuldig ruimtegebruik worden gekeken naar andere alternatieven dan een nieuw bedrijventerrein in de Oostvlietpolder.

6.4 Milieutechnische onderbouwing

Verder staat in het voorontwerp dat de Oostvlietpolder een vestigingslocatie wordt voor bedrijven die om milieutechnische redenen de stad uit moeten. Dat is wel zéér merkwaardig beleid. Het milieubeleid is er toch op gericht dat bedrijven schoner worden? Kan de gemeente de stelling ontzenuwen, dat verplaatsing naar de Oostvlietpolder de beloning is voor bedrijven die vuiler zijn geworden of die zich weigeren aan te passen aan strengere normen? Vervolgens kan het toch niet de bedoeling zijn om zulke bedrijven vanuit de stad over te brengen naar een ánder gebied dat óók een woonfunctie heeft? Bovendien horen dergelijke bedrijven al helemaal niet thuis op een duurzaam bedrijventerrein, zeker niet wanneer dit bedrijventerrein (deels) een volkstuincomplex en een ecologische zone omsluit en grenst aan een recreatieve zone en een natuurreservaat! Ook in dit opzicht is het realiseren van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder een verkeerde keuze, waarvoor andere alternatieven moeten worden gevonden.

Tenslotte ontbreekt in het voorontwerp een financiële afweging tussen het bedrijventerrein op de geplande locatie Oostvlietpolder en alternatieve mogelijkheden. Die alternatieven zijn ook wel te vinden, maar wellicht niet binnen de gemeentegrenzen van Leiden. De regionale plannen die in het voorontwerp worden aangehaald, dienen slechts om de (regionale) vraag te illustreren. Maar het realiseren van aanbod gebeurt gewoon op lokaal niveau, zoals blijkt uit de keuze voor de Oostvlietpolder als locatie voor bedrijventerrein. Als dat niet het geval was, zouden immers de milieuhinderlijke bedrijven gebruik kunnen maken van het ruime aanbod in Alphen a/d Rijn én (straks) het bedrijventerrein Groenendijk én het (straks gerevitaliseerde) bedrijventerrein Grote Polder, om ons even tot de oostkant van Leiden te beperken. De vrijgekomen ruimte in de stad kan dan vervolgens worden ingenomen door sectoren die wél tot de speerpunten worden gerekend, zoals de kennisintensieve dienstverlening. In een volgend plan voor de Oostvlietpolder mag onderzoek aan een dergelijke oplossingsstrategie niet ontbreken, wat volgens ons zeer waarschijnlijk leidt tot een volledig groene inrichting van de Oostvlietpolder.

7 De zone Europaweg/Vrouwenweg

7.1 Het ontbreken van onderzoek

In het voorontwerp is te lezen dat het zuidwestelijk deel van het plangebied wordt gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein. Dat is om te beginnen strijdig met rijksbeleid, dat maximaal 40 ha. voorschrijft. Daarnaast ondergraaft deze reservering de noodzaak om het gebied tussen de Europaweg en de Vrouwenweg te bebouwen, zoals die tijdens de informatiebijeenkomsten door vertegenwoordigers van de gemeente is voorgehouden. In het plan moet duidelijk worden gemaakt waarom het zuidwestelijk deel niet nu al de door de gemeente gewenste bestemming krijgt. Bovendien moeten de consequenties van deze reservering voor de overige bestemmingen in beschouwing worden genomen.

De inrichting van het gebied tussen Europaweg en Vrouwenweg (dat in het vorige, door de Raad van State vernietigde plan nog een agrarische bestemming had conform het huidige gebruik) als bedrijventerrein, is er op het laatste moment bijgesleept. Dat blijkt onder meer uit het feit dat:

  • in de randvoorwaarden (p.19/20) ontbreekt dat rekening moet worden gehouden met de huidige en toekomstige woonfunctie van dit gebied dit in tegenstelling tot alle andere belangen die wél in de randvoorwaarden worden genoemd, waaronder de ruimtelijke kwaliteit van het andere deelgebied met een woonfunctie, te weten de Vlietwegzone;
  • er geen onderzoek is gedaan naar de wensen en motieven van de bewoners van de Vrouwenweg dit in tegenstelling tot de vele aspecten die wél zijn onderzocht, en ondanks de waarschuwing van RBOI dat het plan zou leiden conflicten met de bewoners van de Vrouwenweg;
  • er in dit gebied geen onderzoek is gedaan naar de natuurwaarden in tegenstelling tot de rest van het plangebied;
  • er geen onderzoek is gedaan naar de fysieke gevolgen van het bouwen nabij de bestaande woningen langs de Vrouwenweg dit terwijl de omgevingsfactoren daar toch alle aanleiding toe geven: hoge grondwaterstand, slappe veenbodem, huizen die niet zijn onderheid;
  • er geen onderzoek is uitgevoerd naar de kosten-batenverhouding van de inrichting van dit gebied, althans: eventuele resultaten van en dergelijk onderzoek zijn in het voorontwerp niet vermeld;
  • de voorgestelde inrichting van dit gebied is strijdig met provinciaal beleid en de voorgestelde ontsluiting is strijdig met provinciale regelgeving, zoals blijkt uit de Nota van Beantwoording van het streekplan (zie hiervoor onder Provinciaal streekplan).

Wij menen hiermee voldoende te hebben aangetoond dat de voorgestelde inrichting van het gebied tussen Vrouwenweg en Europaweg niet meer is geweest dan een onrijpe gedachte. Er heeft geen behoorlijke afweging van voors en tegens plaatsgevonden en daarom had dit voorstel niet in het voorontwerp terecht mogen komen. Wij zijn ervan overtuigd dat, wanneer nadere uitwerking en onderzoek wél had plaatsgevonden, dat ook niet gebeurd was.

7.2 Af te wegen aspecten

Mocht de gemeente ooit nog met een plan komen voor bebouwing in deze zone wat wij onwaarschijnlijk achten dan zullen minstens de aspecten uit bovenstaande opsomming in beschouwing moeten worden genomen. Over enkele aspecten geven wij hieronder een nadere toelichting.

Uiterst onevenwichtig is dat de bewoners van de Vlietweg volgens het plan een overgangszone van bijna 200 meter krijgen tussen hun huizen en het bedrijventerrein (zie o.a. p.72), terwijl in het geval van de Vrouwenweg geen sprake is van een overgangszone, op de plankaart is nauwelijks een groenstrook waar te nemen. Zelfs de nu nog aanwezige poldersloot is op de plankaart niet meer terug te vinden. Voor de Vrouwenwegbewoners ligt de Europaweg zelfs binnen de 200-meterzone, met de overlast die dat nu al met zich meebrengt. Op grond van wat in het plan staat over de overgangszone achter de Vlietweg, op basis van het recht op gelijke behandeling en het recht op evenredige belangenafweging, kan er van bebouwing tussen de Europaweg en de Vrouwenweg geen sprake zijn. Over mogelijke hinder van bedrijven voor de bewoners van de Vrouwenweg en de nodige maatregelen daartegen wordt in het document met geen woord gerept. De fout zit al bij de locatiekeuze, waar staat dat de Oostvlietpolder "op voldoende afstand van de woonbebouwing ligt om geen hinder te veroorzaken", aldus het voorontwerp (p. 39). Het lijkt alsof de Vrouwenweg hier even vergeten was.

Wij juichen het toe dat de bebouwing langs de volkstuinen minder hoog wordt, "om zo weinig mogelijk te conflicteren met de kleine schaal en het intieme karakter van dit gebied." Mogen de Vrouwenwegbewoners ook in dit opzicht op een gelijke behandeling rekenen, met inbegrip van het gegeven dat zij, in tegenstelling tot de volkstuingebruikers, hier permanent verblijven? Wij wijzen hier met name op artikel 3:4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht: de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het doel in dit geval, het tevreden stellen van de volkstuingebruikers en het nakomen van een op niet-zorgvuldige wijze tot stand gekomen convenant, is onevenredig te noemen met ons belang.

Ook aan de beeldkwaliteit en de gebruikskwaliteit als fietsroute worden in het geval van de Vlietweg woorden gewijd, evenals aan de route door het landschap, doorkijkjes naar het open landschap etc. Over de Vrouwenweg niets van dit alles. Terwijl iedere Leidenaar die de stad wel eens via de Vrouwenweg verlaat, telkens weer gecharmeerd is van het weidse landschap dat zich vlak achter het Lammenschansplein ontrolt, als voorbode op het Groene Hart dat klopt voorbij de A4. Aan de oostzijde heeft men een prachtig uitzicht op het fraaie landschap van polderpark Cronesteyn. Met de futen en meerkoeten in de Vrouwenvaart, het gekwaak van honderden kikkers in de sloot langs de Vrouwenweg, de gruttos die langs de slootoever hun voedsel zoeken en niet te vergeten: de koeien in het weiland. Daarnaast het van oorsprong bij elkaar horende en uiterst karakteristieke complex van Kruisherenklooster en de woningen aan de Vrouwenweg. Een perfecte start van een mooie wandeling of fietstocht (zie ook hierna onder De stedelijke entree) voor de inwoners van Leiden. Mocht het plan om in de Oostvlietpolder een bedrijventerrein te realiseren onverhoopt ten uitvoer worden gebracht, dan moet dit gebied toch tenminste worden behouden als groene buffer tussen bedrijventerrein en polderpark. Sterker nog: er zijn redenen te over om de waarde van dit gebied zelfs te verhogen.

7.3 De huidige woonbestemming

Stuitend is de wijze waarop in het voorontwerp wordt omgegaan met de huidige woonfunctie van het gebied langs de Vrouwenweg. Zonder in te gaan op de belangen van de bewoners wordt gesteld dat "de bruikbaarheid van het gebied sterk verbetert wanneer de gronden die in het huidige gebruik een woonfunctie hebben, in de toekomst ook gebruikt kunnen worden als bedrijvenpark". Sinds wanneer wordt de bruikbaarheid van een gebied sterk verbeterd door 50 vooroorlogse koopwoningen te slopen en daar enkele niet-hoogwaardige bedrijven voor in de plaats te zetten? Kan in het plan worden aangeven of dit een algemene beleidslijn is binnen de gemeente Leiden? Zo ja, welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen en wat de consequenties daarvan zijn voor de rest van het Leidse grondgebied?

Vergelijkbare vraagtekens roept de passage op die betrekking heeft op het klooster. Dat hoeft vanwege het beeldbepalende karakter dan wel niet te worden gesloopt, maar ook hiervoor geldt dat de gemeente wonen blijkbaar een minderwaardige bestemming vindt. Kan de gemeente beargumenteren waarom de passende bestemming die het gebouw nu heeft, te weten studentenhuisvesting, zou moeten wijken voor een bestemming die veel méér afwijkt van de oorspronkelijke functie? Tevens vragen wij ons af of het de gemeente bekend is dat de Stichting Leidse Studentenhuisvesting, eigenaar van het klooster, al lang de plannen heeft laten varen om een conferentieoord of iets van dien aard in het pand te vestigen. De belangrijkste reden hiervoor was dat er grote behoefte is aan studentenhuisvesting. Voor de studenten en werkende jongeren met een kleine beurs is het een unieke locatie, waar zij zeer aan hechten. Kan de gemeente ook aangeven hoe het mogelijk is dat er zelfs bebouwing bij zou kunnen komen achter het klooster, zo dicht tegen de A4 en de Europaweg op?

Waar aan voorbij wordt gedaan, is dat zowel voor de bewoners van de eengezinswoningen langs de Vrouwenweg als voor de bewoners van het klooster, een gelijkwaardig alternatief woonmilieu in Leiden niet of nauwelijks is te vinden. Het gaat hier bij uitstek om bewoners die wat minder comfort en enige afstand tot het stadscentrum voor lief nemen, omdat zij de voorkeur geven aan een groene en landelijke omgeving, met uitzicht. Wanneer de omgeving conform het voorontwerp zal veranderen, vervalt voor de bewoners het motief om op deze plek te wonen. Deze benadeling van de bewoners is niet goed te maken met het uitkeren van planschade die gebaseerd is op de zuiver economische waardedaling van hun huis. De gemeente zou daar in het plan rekening mee moeten houden, wil zij aan alle betrokkenen in gelijke mate recht doen.

Om de technocratische benadering van de woonfunctie van de Vrouwenweg nog eens extra te benadrukken, wordt de betreffende passage in het voorontwerp besloten met de zin: "In dit bestemmingsplan wordt op basis van een beleidsmatige afweging de bestaande woonbebouwing als zodanig bestemd." Daar mag je het als bewoner dan mee doen: gissen wat die "beleidsmatige afwegingen" dan wel zijn. De vraag of hier wordt gedoeld op een financieel argument (is wegbestemmen en uitkopen te duur?) werd op de informatieavond op 9 januari jl. door wethouder Hillebrand met "nee" beantwoord, waarop een maand later wethouder Geertsema in een interview met Holland Centraal volgde met een even stellig "ja". Dit illustreert het ontbreken van een gedegen afweging. Nergens in het voorontwerp blijkt dat rekening is gehouden met waardedaling van de huizen t.g.v. het plan, schade aan de huizen die optreedt bij het bouwrijp maken (ophogen) van de grond, tijdens de bouw en bij het in gebruik nemen van het bedrijventerrein, extra kosten die moeten worden gemaakt voor de ontsluiting, etc. Al deze aspecten moeten in de afweging worden meegenomen, óók als er ten oosten van de Europaweg geen bedrijven komen!

In hetzelfde interview beweerde wethouder Geertsema dat onderzoek had uitgewezen dat zich in het westelijk deel van het plangebied hogere natuurwaarden bevinden dan in het gebied tussen Vrouwenweg en Europaweg. Dat is kras, want een natuuronderzoek heeft zoals gezegd tussen de Europaweg en de Vrouwenvaart in het geheel niet plaatsgevonden (zie bijvoorbeeld figuur B1 in Bijlage 7). Wat erover te zeggen valt is het volgende.

7.4 De natuurwaarde van het gebied

Op een aantal watervogels na, zijn alle te beschermen diersoorten die in het plangebied zijn waargenomen, zeer waarschijnlijk ook waar te nemen in het gebied tussen de Europaweg en de Vrouwenweg. Zeer waarschijnlijk, gezien de aanwezigheid van dezelfde biotopen. De Vrouwenvaart, de sloot langs de westzijde van de Vrouwenweg en de middentocht, die ook dit gebied doorsnijdt, bieden dezelfde water- en oeverbiotopen als de rest van de Oostvlietpolder en herbergen dezelfde amfibieënsoorten, alsmede de genoemde zwanebloem. De tuinen achter de huizen en de tuin rond het klooster vormen een geschikt biotoop voor struweelvogels, vergelijkbaar met de betreffende landschapselementen ten westen van de Europaweg. Weidevogels zullen in het gebied tussen Europaweg en Vrouwenweg niet snel broeden, maar gebruiken het gebied wel om te foerageren, waarmee het gebied bijdraagt aan het aantal weidevogels dat zich in het totale gebied kan vestigen, alsmede aan het broedsucces van deze dieren. Zeer regelmatig worden jagende roofvogels langs de Vrouwenweg waargenomen. Dit zijn incidentele waarnemingen, die bij een volgende versie van het plan uiteraard moeten zijn vervangen door een onderzoek dat vergelijkbaar is met het onderzoek dat in de rest van het plangebied heeft plaatsgevonden. Daarbij moeten de onderzoekers, behalve op soorten die al in de lijst zijn vermeld, letten op de ijsvogel. Deze soort is nog maar kort geleden waargenomen langs de sloot achter de huizen van de Vrouwenweg.

Minstens zo relevant als de waargenomen soorten is de relatie met de omgeving en de functie van het gebied in het grotere geheel. Voor de weidevogels is dit al genoemd in de vorige alinea. Voor tal van dieren is natuurlijk de relatie tussen het polderpark, de Vrouwenvaart en het aangrenzende gebied tussen Europaweg en Vrouwenweg met weiland en tuinen van belang. Ook dit moet worden onderzocht. Daar komt nog bij dat het natuurbeleid in toenemende mate is gericht op de natuurbeleving. Niet voor niets heet de laatste rijksnota over dit onderwerp Natuur voor de mensen, mensen voor natuur. Juist langs de Vrouwenweg beleven naast de bewoners, die deze omgeving zo waarderen - jaarlijks duizenden fietsers, wandelaars, skaters en ruiters de natuur: de futen en meerkoeten die broeden in de Vrouwenvaart, het gekwaak van de kikkers in de sloot langs de Vrouwenweg, de gruttos die langs de slootoever hun voedsel zoeken en de torenvalken en buizerds die jagen boven het weiland. Behalve recreanten fietsen dagelijks honderden studenten, scholieren en werkenden tussen Leiden, Zoeterwoude en Zoetermeer langs de Vrouwenweg. Het realiseren van bedrijventerrein langs de Vrouwenweg zal de sociale onveiligheid fors vergroten. Dit punt ontbreekt geheel in het plan.

7.5 Verrommeling

Tenslotte: in zijn notitie van 25 maart 2002 schrijft de RBOI over de agrarische bestemming die in het vorige plan was toegekend aan zone Europaweg/Vrouwenweg, dat deze bestemming "niet realistisch" zou zijn, "gelet op de geïsoleerde ligging en de kleine omvang, het gebiedje zou een prooi van verrommeling kunnen worden." De RBOI schetst hiermee een situatie die absoluut niet aan de orde is. Verrommeling treedt op ten gevolge van het niet tijdig herzien van bestemmingsplannen en/of nalatigheid bij de handhaving. Dit modewoord dat de term verrommeling inmiddels is geworden is geenszins van toepassing op het geven van een agrarische bestemming in het onderhavige geval. Ten eerste stemt de agrarische bestemming overeen met het feitelijk gebruik dat reeds lange tijd plaatsvindt. Ten tweede kan verrommeling uitsluitend optreden rond en vanuit een (bedrijfs)gebouw dat wél in overeenstemming is met het bestaande bestemmingsplan. Zon gebouw is in het gebied echter niet aanwezig, de uitgangssituatie van waaruit verrommeling plaatsvindt ontbreekt hier te enen male. Ten derde kan aan een bestemming Agrarisch (met natuur- en landschapswaarden) een systeem van aanlegvergunningen worden gekoppeld, waardoor verrommeling wordt voorkomen (mits de gemeente haar handhaving op orde heeft.) Het argument van verrommeling is dus geen geldig argument om het gebied geen agrarische bestemming te geven (hetgeen niet wil zeggen dat een andere bestemming volgens ons niet mogelijk zou zijn; daarover zijn wij gaarne bereid met de gemeente in gesprek te komen, zie hiervoor onder Inleiding). Wij zouden graag een goede onderbouwing willen zien van de gemeente ten aanzien van deze gevreesde verrommeling.

Overigens, een ontwikkeling die mogelijk wél leidt tot verrommeling is het bestemmen van deze zone tot bedrijventerrein; bedrijventerrein dat vervolgens vanwege de geringe omvang en de geïsoleerde ligging aanvankelijk niet kan worden uitgegeven; vervolgens wordt uitgegeven voor een lage prijs, aan laagwaardige bedrijven die vervolgens (economisch, milieutechnisch) niet duurzaam blijken te zijn; bedrijven die het met de milieuregels niet zo nauw nemen of weer snel verdwijnen, met leegstand als gevolg; bewoners die door de inmiddels onleefbare situatie de aangrenzende huizen langs de Vrouwenweg verlaten; huizen (inmiddels flink beschadigd door de bouwactiviteiten) die niet worden verkocht of worden verkocht aan een speculant, leeg komen te staan, etc.

8. De stedelijke entree

In de structuurvisie Leidse Regio (1992) staat over het bedrijventerrein dat het aan verschillende zijden omgeven moet worden met ruime, groene buffers. Dit is in overeenstemming met het Rijksbeleid (zie ook hiervoor onder Rijksbufferzone). In het voorontwerp bestemmingsplan staat onder de randvoorwaarden voor de ruimtelijke inrichting: het terrein moet een groene inpassing krijgen en mag geen zichtlocatie worden. In Hoofdstuk 6 over de ruimtelijke inrichting staat dat de Europalaan wordt de "westelijke stadsentree" van Leiden: "Hier worden de zichtlocaties gesitueerd. Doordat de bebouwing hier meer hoogte heeft en dichter bij elkaar staat, is deze rand stedelijk () De locatie krijgt een positie in de stedelijke structuur van Leiden."

In het plan wordt gesproken over bedrijfsgebouwen langs de Europaweg van 24 meter hoog. Aangezien tijdens de informatiebijeenkomsten meerdere malen met grote stelligheid door de gemeente is beweerd, dat het bedrijventerrein niet bestemd is voor (op zichzelf staande) kantoren, moet toch eens de vraag worden beantwoord om wat voor bedrijven het hier gaat. Het feit dat de stedelijke entree strijdig is met het rijksbeleid én met de randvoorwaarden voor het plan, zou voldoende moeten zijn om volledig van dit idee af te zien. Toch willen wij de gelegenheid te baat nemen om ons oordeel te geven over dit welhaast meest merkwaardige - onderdeel van de ruimtelijke inrichting. Het plaatsen van e.e.a. in een breder perspectief kan inzicht geven in betere oplossingen voor dit deel van het plangebied.

De stad Leiden wordt vanouds ontsloten door wegen die van noord naar zuid lopen, op de strandwallen. Dit met uitzondering van de wegen die langs de Oude Rijn lopen: de lage Rijndijk en de Hoge Rijndijk van de laatste is de functie overigens deels overgenomen door de N11. Díe wegen zouden de stedelijke entrees van Leiden moeten zijn. De Europaweg is een relatief nieuwe weg, die als een artefact dwars door een bestaande polder is aangelegd, geheel los van bestaande structuren. De "herkenbaarheid van de Vlietweg als historische ontginningsbasis" (p.40) zal met de doorsnijding van deze stedelijke entree volkomen verdwijnen. Wie beoogt een stedenbouwkundig plan te maken "in de geest van de Nota Belvedère" (p.13) moet snel afstappen van het idee om de Europaweg te kiezen als stedelijke entree van Leiden.

Maar er is nóg een argument tegen dit element uit het voorontwerp en dat is de illusie, dat het opwaarderen tot "stedelijke entree" van een weg die door een bedrijventerrein loopt, de ruimtelijke kwaliteit bevordert. Het tegendeel is het geval. Wat het resultaat is van een dergelijke - naar wij vermoeden in dit geval onbedoelde ontwikkeling, is bijvoorbeeld goed te zien bij één van de toegangswegen die op historische en geografische gronden wél het predikaat entree verdient, te weten de Lammenschansweg. Langs het gedeelte tussen Lammenschansplein en spoorlijn staat aan de zuidelijke kant en deels aan de noordelijke kant van de weg een onooglijke ratjetoe van goedkoop gebouwde bedrijfspanden, waarin afgaand op Bijlage 1 bij de voorschriften - precies díe typen bedrijven zijn gehuisvest die de gemeente op het oog heeft bij de ontwikkeling van de Oostvlietpolder. De toch niet prestigieus te noemen portiekwoningen die een deel van de noordzijde van de weg omzomen, zijn in vergelijking daarmee een verademing. Geconcludeerd moet worden dat een stedelijke entree door een bedrijvenpark geen hoogwaardig en representatief beeld vormt voor een stad als Leiden.

Wat zich tenslotte nog het meest verzet tegen de voorgestelde inrichting langs de Europaweg, is te vinden in de randvoorwaarden voor het plan (p.19/20). De voorwaarde dat het terrein een groene inpassing krijgt en geen zichtlocatie mag worden, hebben wij reeds genoemd. Daarnaast is het idee strijdig met de volgende randvoorwaarden:

  • behoud van de ruimtelijke kwaliteit van de Vlietwegzone: de horizonvervuiling die het gevolg zal zijn van hoge gebouwen langs de Europaweg vormt een onacceptabele aantasting van deze kwaliteit, hetgeen zowel de bewoners als de recreanten zullen ondervinden;
  • realisering van een groene verbinding tussen Vlietland en polderpark Cronesteyn; de horizonvervuiling zal de belevingswaarde van met name het polderpark ernstig aantasten; bij de inrichting van het terrein moet veel aandacht worden besteed aan kwalitatieve aspecten (w.o. landschappelijke inpassing); de stedelijke entree is een element dat lijnrecht tegengesteld is aan het streven naar landschappelijke inpassing.

Daar kan nog aan worden toegevoegd dat een muur van hoge bebouwing langs de Europaweg zeer verstorend zal zijn voor de vogels in het gebied, bijvoorbeeld voor (weide)vogels die broeden in polderpark Cronesteyn en foerageren in de Oostvlietpolder of de Vlietlanden. Dit aspect wordt ten onrechte niet genoemd in het voorontwerp.

Wie de bestaande functies in het gebied in beschouwing neemt, komt tot een heel andere visie. Parallel aan de Europaweg ligt de Vrouwenweg, die historisch gezien deel uitmaakt van de verbinding tussen Leiden en Zoeterwoude (de geschiedenis van het beleg en ontzet van Leiden en de vermeende route van de Geuzen laten wij hier kortheidshalve achterwege). Deze weg kan, door de doorsnijding door de A4 en de eisen c.q. overlast van het moderne verkeer, voor het doorgaande autoverkeer geen rol meer spelen. (NB. Vanwege veiligheidsoverwegingen is de weg onlangs afgesloten voor doorgaand autoverkeer.) Wél is de Vrouwenweg een belangrijke recreatieve fietsverbinding tussen Leiden en het Groene Hart. Die verbinding is aantrekkelijk omdat hij door een groen gebied gaat (zie hiervoor onder De zone Europaweg/Vrouwenweg). Ook ruiters, skaters, trimmers en wandelaars maken er veel gebruik van. Als het gebied tussen de Europaweg en de Vrouwenweg bebouwd wordt en de Europaweg een stedelijke entree wordt, zal dat allemaal verdwijnen. Juist in dit groene en open gebied is een stedelijke entree wel de minst aantrekkelijke optie die je hier kunt voorstellen.

Kortom: de stedelijke entree is een idee

  • dat strijdig is met rijksbeleid;
  • dat strijdig is met veel van de in het plan genoemde randvoorwaarden;
  • dat de ruimtelijke kwaliteit meer kwaad dan goed doet;
  • dat voorbijgaat aan de functies van het gebied.

In het voorontwerp wordt volstrekt niet duidelijk gemaakt wat dan wél het belang zou zijn van deze stedelijke entree. Wij vragen onderbouwing hiervan van de gemeente. De kwaliteit van de zuidoostelijke entree van Leiden is het zo karakteristieke polderlandschap. Die kwaliteit moet worden versterkt.

9. Verkeer

De Oostvlietpolder is in de huidige situatie onvoldoende ontsloten om te fungeren als bedrijventerrein. Momenteel dient de Europaweg als verbinding tussen de stad en de A4 en tussen de A4 en de A44. Als het bedrijventerreinen komt, zal de Europaweg in eerste instantie ook nog de interne ontsluiting daarvan moeten verzorgen (p.45). Echter, "de nu al zwaar belaste Europalaan kan de combinatie van deze functies niet aan" (p.43). En de bestaande belasting is inmiddels nog groter geworden: wij wijzen erop dat de resultaten van de metingen die verricht zijn aan de verkeersintensiteit op de Europaweg, inmiddels achterhaald zijn, nu de Vrouwenweg voor doorgaand autoverkeer is afgesloten. Nieuw onderzoek is nodig.

De gemeente gaat bij haar berekeningen voor de milieugevolgen van een reconstructie van de Europaweg uit van intensiteitcijfers uit van het jaar 2001. Nu wordt de situatie berekend voor 2015. Zoals in het voorontwerp is aangegeven, moeten de gevolgen van een reconstructie berekend moet worden vanuit cijfers van 1 jaar vóór de reconstructie voor de situatie voor 10 jaar ná de reconstructie. Dus cijfers uit 2001 voldoen niet voor een berekening voor 2015. Nieuwe tellingen in het jaar 2004 zijn dus nodig, indien er in 2005 gereconstrueerd wordt.

 

Gaat de gemeente er van uit dat de Europaweg een gemeentelijke weg wordt, dan moet de Provincie hiermee akkoord gaan. En wordt de Lammebrug dan ook door Leiden beheerd? En gaat de gemeente die ook verbreden? De capaciteit van de weg zal verhoogd worden door er een 50km/u weg van te maken. Dit zit ook niet in de aangenomen cijfers van de gemeente. Tevens gaat de gemeente voor de Europaweg uit van 8% vrachtverkeer, terwijl in de bijlage duidelijk staat dat bij de metingen uitgegaan is van 14%. Hoe ziet de gemeente ineens een vermindering van vrachtverkeer als met die weg een bedrijventerrein wordt ontsloten?

 

Bovengenoemde aspecten hebben invloed op de verwachtingen voor de luchtvervuiling en de geluidsbelasting, maar er is geen rekening mee gehouden. Bovendien laat het voorontwerp alleen iets zien over de vervuiling t.g.v. NO2. Maar er zal toch onderzoek moeten worden gedaan aan alle vervuiling door de andere stoffen, die in de Europese richtlijnen zijn vermeld en in de Nederlandse wetgeving zijn opgenomen? Bij het berekenen van de geluidbelasting van de huizen langs de Vrouwenweg moet rekening worden gehouden met de geluidsweerkaatsing tegen de toekomstige bebouwing langs de westzijde van de Europaweg, mocht tot een dergelijke bebouwing worden besloten.

 

De verwachting, door vertegenwoordigers van de gemeente geuit tijdens de informatiebijeenkomsten, dat de files op de Europaweg niet erger zullen worden omdat de verkeersstromen zich zullen verplaatsen naar andere wegen binnen of buiten de regio, is een vorm van afwenteling die weinig getuigt van regionaal denken en door de gemeenten die het slachtoffer worden weinig zal worden gewaardeerd. Het zou ons verbazen wanneer de provincie met een dergelijke redenering akkoord zal gaan.

Aangezien de wegen in de Randstad overal volstaan, en zeker de wegverbindingen tussen de A4 en de A44, zijn wij ervan overtuigd dat de verkeersbelasting op de Europaweg zal toenemen als gevolg van het bedrijventerrein. Maar zelfs als dat niet het geval is, zal in het plan inzichtelijk moeten worden gemaakt op welke wijze de alarmdiensten tijdig het bedrijventerrein kunnen bereiken. Ook zal moeten worden verwezen naar een actueel calamiteitenplan voor het gebied.

Omdat de huidige ontsluitingsmogelijkheden niet voldoen, en de gemeente toch niet wil wachten met vaststelling van het bestemmingsplan, is een belangrijke conclusie in het voorontwerp "dat de ontwikkeling van het bedrijvenpark gelijke tred zal moeten houden met verbetering van de infrastructuur." Daarmee kan in een bestemmingsplan natuurlijk niet worden volstaan. Wat ontbreekt zijn de essentiële voorwaarden/maatregelen die maken dat een dergelijke ontwikkeling ook zal plaatsvinden. Bijvoorbeeld: gezien het tempo van de besluitvorming over de N11-west tot nu toe, is er geen enkele aanleiding ervan uit te gaan dat de aanleg van deze weg binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden. De bezwaren die voorheen zijn ingebracht tegen aanleg van deze weg, gelden nog steeds. De ervaring met Vinexwijken (Leidse Rijn. Leidseveen, Ypenburg), waarvan ook altijd is gesteld dat de ontsluiting resp. het openbaar vervoer gelijke tred moest houden met de ontwikkeling, moet de gemeente toch weerhouden van dit soort wensdenken.

Afgezien van het feit dat er geen enkele garantie is dat één of meer van de drie gepresenteerde oplossingsvarianten ook daadwerkelijk en tijdig wordt gerealiseerd, zijn ze ook onvoldoende om de verkeersproblematiek het hoofd te bieden. De doortrekking van de Churchillaan en de aanleg van de A11/N11 zijn oplossingen voor het ontbreken van een verbinding tussen de A4 en de A44. Het voorontwerp maakt niet duidelijk dat één van deze opties daarnaast een oplossing biedt voor de interne ontsluiting richting Leiden / Leidse regio. En dát is nu juist het probleem dat in het voorontwerp wordt geconstateerd. Een probleem dat cruciaal is, wanneer zich in de Oostvlietpolder inderdaad bedrijven uit de stad gaan vestigen (en die hun klanten in de stad hebben).

Wat verder opvalt is dat zelfs een gedeelte van de Vrouwenweg in het plan is opgenomen als ontsluitingsweg. Het lijkt ons dat, gezien de toestand van de dijk langs de Vrouwenvaart, waar de Vrouwenweg op is gelegen, bedrijfsverkeer over de Vrouwenweg absoluut onmogelijk is. Een beoordeling van dit voorstel door het Hoogheemraadschap van Rijnland is geboden. Op dit punt zal het plan moeten worden herzien. De aanleg van een weg tussen het deel bedrijventerrein ten westen van de Europaweg met het deel in de zone Europaweg/Vrouwenweg, een weg die de Europaweg zal kruisen, schept een zo ongelukkige verkeerssituatie, dat de provincie dit een reden heeft gevonden om af te zien van bebouwing van de zone Vrouwenweg/Europaweg (zie hiervoor onder Provinciaal streekplan).

10. Landbouw, natuur, recreatie.

De agrarische bestemming in het zuidwestelijk deel is ons inziens geen realistische bestemming. Als de gemeente daar anders over denkt, moet dat worden onderbouwd. De ligging van het natuurgebied tussen de bedrijfsgebouwen en de percelen met agrarische bestemming maakt een rendabele bedrijfsvoering waarschijnlijk onmogelijk. Wij vragen om een argumentatie van deze keuze: waarom liggen de bestemmingen van zuidwestelijk deel en noordwestelijk deel niet andersom? Of is die rendabele bedrijfsvoering niet wat het plan beoogt? Immers, wanneer de N11-west is gerealiseerd, voorziet de gemeente uitbreiding van het bedrijventerrein ter plaatse van de aantakking A4-N11, dus ter plaatse van het gebied met agrarische bestemming. Dat zal een aanzienlijk verlies van het graslandareaal tot gevolg hebben, zoals ook in het voorontwerp is te lezen (p.51). De agrarische bestemming is dus geen duurzame bestemming en ook dit maakt daadwerkelijke gebruikmaking van deze bestemming onwaarschijnlijk.

Natuur(compensatie). In het voorontwerp wordt gesteld dat de vaststelling van de aard en omvang van de compensatie wordt vastgesteld middels het "onderhandelingsmodel" (p.16). Kan worden aangegeven op welke wijze dit heeft plaatsgevonden en met wie is onderhandeld? Daarnaast zien wij graag beargumenteerd waarom de Oostvlietpolder niet valt in de categorie e. gebieden met zeer hoge landschappelijke waarde. De tekst op p.21 e.v. van het voorontwerp (Ligging in een groter verband, Landschap, Cultuurhistorie en archeologie) kan toch moeilijk tot iets anders leiden?

Het natuuronderzoek dat heeft plaatsgevonden, heeft veel te weinig aandacht voor de rol die de Oostvlietpolder speelt in relatie tot de omgeving. Daardoor worden de effecten van de voorgestelde ontwikkelingen niet goed ingeschat. Het gaat dan om de relatie met de Westeindse polder en andere weidevogelgebieden in het Groene Hart, de relatie met de Vogelplas in de Starrevaartpolder, de Vlietlanden en polderpark Cronesteyn. Deze relaties moeten worden onderzocht.

In het voorontwerp wordt een ruimtelijke relatie gelegd tussen het natuurgebied en het gebied met agrarische bestemming. Die relatie is van cruciaal belang voor de beoogde natuurwaarden. Aangezien de agrarische bestemming niet duurzaam is, is de natuurcompensatie dat ook niet. Overigens is de compensatie sowieso een theoretische exercitie. De verstoring die optreedt tijdens en na het realiseren van het bedrijventerrein zal tot gevolg hebben dat vooral de kritische vogelsoorten in het gebied zullen verdwijnen en niet meer zullen terugkeren. Na aanleg van de N11-west komt daar de verstoring van de weg nog eens bij. De in het voorontwerp opgestelde redenering dat vanwege de toekomstige aansluiting van de N11 natuurbehoud in de zuidwesthoek niet duurzaam is, geldt óók voor de noordwesthoek, vanwege de combinatie van de verstoring door de N11 en het verdwijnen van het grasland in de aangrenzende zuidwesthoek. Om deze redenen betekent het realiseren van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder een verlies aan natuurwaarden een verlies dat in het geheel niet wordt gecompenseerd op de in het plan voorgestelde wijze.

In het voorontwerp wordt veel belang gehecht aan de gerealiseerde ecologische zone. Dat belang is echter zeer gering. Een ecologische verbindingszone dient om genetische uitwisseling te bevorderen tussen kleine geïsoleerde populaties van zeldzame dieren. Voor de dieren die worden genoemd, is dit niet van toepassing. Zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen dat de genoemde rugstreeppad (p.61) in het geheel niet voorkomt in het gebied (afgaande op het onderzoek van Waardenburg waar in Bijlage 7 naar wordt verwezen). Het feit dat een deel van de ecologische zone door het bedrijventerrein loopt, vermindert bovendien de functionaliteit, ook recreatief gezien. Voor alle natuurdoelstellingen van het plan geldt, dat de gevolgen van versnippering door de toekomstige aanleg van wegen (N11-west en/of verlengde Churchillaan) niet worden aangegeven.

De gemeente Leiden vindt het belangrijk dat de stadsbewoners recreatiemogelijkheden hebben. Dat is belangrijk om de mensen in de stad te houden. Door de ligging van de Oostvlietpolder, enerzijds tussen de recreatieparken Cronesteyn en Vlietlanden, anderzijds tussen de stad en het Groene Hart, gaat met het bebouwen van deze polder een veel grotere waarde verloren dan de groene ruimte ter plaatse. Dat alleen moet al voldoende argument zijn om van bebouwen af te zien. De beleving van Vlietzone, Cronesteyn en Vlietlanden wordt ernstig geschaad door de aanwezigheid van gebouwen tot 18 meter hoog, deels zelfs tot 24 meter hoog. Daarbij komt nog de verstoring die optreedt door bedrijfsactiviteiten en verkeersstromen op en rond bedrijventerrein. De groene verbinding tussen Vlietland en Cronesteyn langs de Vliet wordt ernstig verstoord door hoge bebouwing langs de Europaweg. De zonsondergang zoals die nu te bewonderen is vanuit park Cronesteyn, zal alleen nog te zien zijn op fototentoonstellingen in het bezoekerscentrum. De volkstuinen worden voor een groot deel ingesloten door bedrijventerrein, waardoor de aantrekkelijkheid ervan sterk vermindert.

Concluderend kan worden gesteld dat de sleutelpositie die de Oostvlietpolder volgens het voorontwerp inneemt (p.21) volledig komt te vervallen met de nu beoogde ontwerpbestemming. Het karakteristieke en redelijk ongeschonden landschap zal zijn identiteit geheel verliezen.

11. De ruimtelijke inrichting in hoofdlijnen

Onder de kop Noodzaak bedrijventerrein hebben wij beargumenteerd dat die noodzaak niet is aangetoond en in ieder geval niet zó groot is dat de Oostvlietpolder daarvoor moeten worden opgeofferd. Als men daar desondanks tóch voor kiest, zoals in het voorontwerp, dan begrijpen wij niet hoe de bijbehorende inrichtingsschets tot stand is gekomen.

Ten eerste is niet duidelijk waarom wordt gesproken over een toekomstige uitbreiding van het bedrijvenpark (bij totstandkoming van de N11-west, p.51), terwijl het bedrijventerrein toch duidelijk aan een maximale omvang van 40 ha. is gebonden. Op de inrichting van de zone Europaweg/Vrouwenweg en op de stedelijke entree zijn wij al eerder ingegaan.

In het voorontwerp worden de overwegingen bij het inrichtingsmodel geformuleerd. Het plan voldoet echter aan géén van deze overwegingen. Hieronder voorzien wij de genoemde overwegingen kort van commentaar:

  1. behoud van de openheid van het westelijk deel van de polder; hiermee blijft de landschappelijke kwaliteit van het gebied (openheid, graslandkarakter, slotenpatroon, molenbiotoop) zoveel mogelijk behouden.
  2. Wat lezen wij in het plan: de openheid wordt opgegeven met het realiseren van gebouwen met een maximale hoogte van 18 meter (resp. 24 meter langs de Europaweg); het graslandkarakter verdwijnt, omdat in het plan graslandareaal aanzienlijk afneemt en na realiseren van de N11-west zelfs vrijwel verdwijnt; het slotenpatroon zal tussen de bedrijfsgebouwen niet meer te herkennen zijn. Wij verzoeken de gemeente om deze overwegingen in het plan op te nemen en daarbij een definitie te geven van de begrippen openheid en graslandkarakter.

  3. De aantasting van het weidevogelgebied dient zo gering mogelijk te zijn. () Een geringe aantasting leidt bovendien tot een relatief geringe natuurcompensatietaakstelling die in korte tijd binnen het plangebied kan worden ingevuld.
  4. Met het verdwijnen van het graslandkarakter van de polder verliest de polder onvermijdelijk haar functie als weidevogelgebied. Verder verwijzen wij naar hetgeen wij hiervoor hebben beschreven onder de kop landbouw, natuur, recreatie. Wij verzoeken de gemeente aan te geven op welke wijze de toekomstige aanleg van de N11-west alsmede de uitbreiding van het bedrijventerrein die daar volgens het plan mee gepaard gaat, is of wordt meegenomen bij het vaststellen van de natuurcompensatie.

  5. Compensatie dient zodanig te gebeuren dat een nieuw hoogwaardig weidevogelgebied ontstaat op een locatie die duurzaam in stand gehouden kan worden.
  6. Hieraan wordt niet voldaan, zoals wij hiervoor al hebben betoogd onder de kop Landbouw, natuur, recreatie. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat niet duidelijk is op welke wijze duurzaam beheer van het compensatiegebied wordt geregeld.

  7. Met het oog op een duurzame waterhuishouding dient het laagste terreindeel (de zuidwesthoek) onbebouwd te blijven en zo mogelijk dienst te doen als waterberging.

In het plan is tevens aangegeven dat dit gebied in de toekomst wél wordt bebouwd. Dus is van duurzame waterhuishouding geen sprake (wij gaan er van uit dat het begrip duurzaamheid betrekking heeft op een langere tijdshorizon dan de planperiode).

Het is ons volkomen onduidelijk hoe de opdeling van het gebied in kamers (p.40) zich verhoudt tot de doelstelling het slagenpatroon te behouden. Het slagenpatroon is inderdaad karakteristiek voor het landschap, maar met de kamers worden aanknopingspunten gezocht die in het geheel niet representatief zijn voor dit type landschap (maar waarschijnlijk wel goed aansluiten bij de inrichting tot bedrijventerrein). Het voorontwerp maakt niet duidelijk welke ruimtelijke kwaliteit de "interessante confrontaties" (p.53) beogen. De invulling met het bedrijvenpark zal als een besloten totaalvolume naar haar omgeving uitwerken (zoals reeds goed zichtbaar is in de inrichtingsschets, figuur 9 in het voorontwerp). Het karakter van het polderlandschap is gewoon voorgoed verloren.

In het voorontwerp ontbreken verwijzingen naar het thema "Panorama", dat onderdeel is van de visie die is vastgelegd in het ontwerp-Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2002. Wij verzoeken hierin te voorzien.

Wat daarnaast bij de voorgestelde inrichting bijzonder ongelukkig is, is de ligging van de bedrijven ten opzichte van de ecologische zone en ten opzichte van de volkstuinen. Een logischer inrichting lijkt ons de volgende:

  • de zogenaamde uitbreidingslocatie voor bedrijven in de zuidwesthoek wordt inbegrepen in de benodigde 40 ha bedrijventerrein;
  • er komen geen bedrijven ten noorden van de middentocht en er komen geen bedrijven ten oosten van de Europaweg (dat is dan ook niet nodig om aan 40 ha te komen);
  • de bedrijven worden gesitueerd langs de A4 met de zuidwesthoek als zwaartepunt, met inachtneming van de groenzone langs de Hofvlietweg en aan alle kanten met groen omgeven; de zichtrelatie met het Groene Hart verdwijnt op deze plek, wat in overeenstemming is met de visie ("Panorama") die is ontwikkeld in het Landschapsplan A4 en vastgelegd in het ontwerp-Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2002;
  • de agrarische bestemming verhuist naar het oostelijk deel, tussen de Europaweg en de Vlietlanden.

Op deze wijze is het bedrijventerrein meer compact en direct gelegen aan de A4: een optimale ligging. De groene elementen liggen hoofdzakelijk ten noorden van de middentocht, grenzen aan elkaar en worden niet doorsneden door bedrijventerrein. De groene zone, de ecologische zone, het natuurcompensatiegebied en de volkstuinen versterken elkaar optimaal. De volkstuinen worden niet langer omsloten door bedrijven en de ecologische zone grenst over de gehele lengte tenminste éénzijdig aan een groengebied. Het landbouwgebied heeft betere omstandigheden om een rendabel agrarisch bedrijf te herbergen, dat bovendien niet bij de volgende bestemmingsplanherziening alweer op de schop moet. Wij verzoeken u deze voorstellen bij verdere planvorming in overweging te nemen. Wij zijn graag bereid een en ander toe te lichten in een gesprek.

13 Verzoek

In deze inspraakreactie zijn wij ingegaan op het voorontwerpbestemmingsplan van de gemeente Leiden. De reactie bestond uit een aantal elementen, te weten: kritiekpunten op het voorontwerp zelf en de handelwijze van de gemeente Leiden, vragen over het voorontwerp en suggesties tot verbetering. Gezien het gestelde in de inspraakverordening is het college gehouden op al deze elementen in te gaan in haar reactie. Uw bericht zien wij met belangstelling tegemoet.

Hoogachtend,

Bewoners van de Vrouwenweg

Ondertekening op aparte ondertekeningsformulieren